ECLI:NL:RBZWB:2024:176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416280 / FA RK 23-5493
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en vervangende toestemming inschrijving school in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een voorlopige zorgregeling en vervangende toestemming voor de inschrijving van een minderjarige op school. De man en de vrouw, die geregistreerd partners zijn geweest, hebben samen twee minderjarige kinderen. Na de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap zijn zij gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De man heeft verzocht om een voorlopige regeling waarbij hij de zorg voor de kinderen van zondagavond tot donderdag voor schooltijd zou hebben, en om toestemming voor de inschrijving van de oudste minderjarige op een basisschool in zijn woonplaats. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van de oudste minderjarige op een andere school.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen al geruime tijd werken aan een co-ouderschapsregeling en dat de man zijn woning heeft voorbereid voor de komst van de kinderen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om de voorlopige regeling door te zetten, gezien de reeds gemaakte afspraken en de noodzaak om structuur en continuïteit te bieden. De rechtbank verleent de man de gevraagde toestemming voor de inschrijving van de oudste minderjarige op een basisschool in zijn woonplaats, en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/416280 / FA RK 23-5493
datum uitspraak: 9 januari 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.E. van Hevele te Oostburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 21 november 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 12 december 2023 ingekomen verweerschrift tevens houdende zelfstandig provisioneel verzoek.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 19 december 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
In verband met de spoedeisendheid van de beslissing, heeft de griffier op 21 december 2023 het dictum van deze beschikking aan partijen meegedeeld.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn geregistreerd partners geweest. Bij beschikking van deze rechtbank [datum 1] 2022 is het geregistreerd partnerschap ontbonden, welke beschikking op [datum 2] 2022 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Binnen het geregistreerd partnerschap zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2017;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2020.
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5
Bij voornoemde beschikking van [datum 1] 2022 heeft de rechtbank tevens bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking. Uit het ouderschapsplan, ondertekend door de man op 14 december 2021 en door de vrouw op 16 december 2021, volgt dat partijen overeengekomen zijn dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw en dat een zorgregeling zal gelden waarbij het uitgangspunt is dat de man twee dagen per veertien dagen de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft en dat vakanties en feestdagen zoveel mogelijk gelijk tussen partijen verdeeld worden.
2.6
Op 15 december 2022 zijn partijen een nieuw ouderschapsplan overeengekomen. Uit dit plan volgt dat partijen hebben afgesproken dat met ingang van september 2023 een co-ouderschapsregeling zal gelden. Partijen zullen op voorhand overleggen over de concrete invulling van dit co-ouderschap. Tot september 2023 zal er een omgangsregeling gelden, conform het rooster dat als bijlage is gevoegd bij dit ouderschapsplan.
2.7
Op 21 november 2023 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer
C/02/416276 / FA RK 23-5491) strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt bij wege van voorlopige voorziening:
I een voorlopige regeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, waarbij de man de zorg heeft over de kinderen:
- van zondag 18.30 uur t/m donderdag voor schooltijd dan wel donderdag 14.15 uur, waarbij de vrouw de kinderen op donderdag ophaalt bij school/bij de man thuis en de man de kinderen op zondag ophaalt bij de vrouw thuis;
- er is één weekend in de maand een uitzondering op de reguliere regeling van toepassing, waarbij de man de kinderen op zaterdag om 18.30 uur komt ophalen in plaats van op zondag om 18.30 uur;
II dat voorlopig – in afwachting van de bodemprocedure – toestemming wordt verleend, indien en voorzover deze toestemming er niet is, dat [minderjarige 1] naar school mag gaan op [basisschool 1] in [plaats 1] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen de provisionele verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig provisioneel verzoek verzoekt de vrouw bij beschikking voor de duur van het geding en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- vervangende toestemming te verlenen, voor zover deze er niet is, om [minderjarige 1] in [plaats 2] naar de [basisschool 2] te laten blijven gaan.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ontvankelijkheid
4.1.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht. (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.1.2
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv is voldaan, zodat partijen in zoverre ontvankelijk zijn in hun verzoeken.
4.2
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
4.2.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank dient ingevolge artikel 1:253a BW een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
4.2.2
De rechtbank stelt vast dat partijen op 15 december 2022 het oorspronkelijke ouderschapsplan hebben gewijzigd. In verband met de wens van de man om een grotere rol te kunnen vervullen in het leven van zijn kinderen zijn partijen in het nieuwe ouderschapsplan het voornemen overeengekomen om vanaf september 2023 de zorgtaken op basis van co-ouderschap te zullen gaan verdelen. Tot september 2023 zou de zorgregeling zoals toen gebruikelijk was gecontinueerd worden om zodoende de man in de gelegenheid te stellen een eigen woning in de omgeving van [plaats 1] te zoeken en om zaken voor de komst van de kinderen in orde te maken. Omdat in september 2023 de nieuwe woning van de man niet gereed was, hebben partijen [minderjarige 1] alvast wel ingeschreven op een basisschool in [plaats 1] en hebben zij afgesproken dat [minderjarige 1] tot aan de kerstvakantie 2023 naar de basisschool in [plaats 2] zou blijven gaan. Inmiddels is de woning van de man gereed en heeft hij alles op orde voor de komst van zijn kinderen. Nu hij woonachtig is in [woonplaats 1] kan hij zich vinden in het voorstel van de vrouw en in afwijking van de eerder gemaakte afspraken om [minderjarige 1] hier in te schrijven op een basisschool. Hoewel de vrouw destijds akkoord was met de wijziging van het hoofdverblijf en de wisseling van school, is zij vervolgens teruggekomen op haar beslissing. Zij is meegegaan in de wens van de man om meer te kunnen zorgen voor de kinderen, maar zij betwijfelt inmiddels of dit als zodanig bereikt wordt middels de overeengekomen co-ouderschapsregeling. Volgens de vrouw is dit namelijk niet het geval, daar de man geregeld niet in de gelegenheid is om zijn zorgtaken uit te voeren als gevolg van zijn ploegenrooster en de kinderen daardoor moeten worden opgevangen door de grootouders vaderszijde terwijl de vrouw ook voor hen beschikbaar is. De vrouw kan zich er zeker in vinden als de man vaker omgang heeft met de kinderen, maar dit moet wel gebeuren op een voor de kinderen passende wijze waarbij de structuur en rust behouden voor hen behouden blijven.
4.2.3
De rechtbank stelt vast dat sinds partijen in december 2022 de afspraak hebben gemaakt omtrent het co-ouderschap de man er naar toe heeft gewerkt om een groter deel van de zorgtaken op zich te kunnen nemen. Hij heeft met het oog op de komst van de kinderen een passende gezinswoning gekocht en deze in orde gemaakt. [minderjarige 1] is op de hoogte gesteld van het feit dat zij met [minderjarige 2] bij de man gaat wonen en dat zij zal gaan wisselen van school. Pas recentelijk is de vrouw gaan twijfelen aan dit plan en is zij teruggekomen op de eerder gemaakte afspraak omtrent de wijziging van het hoofdverblijf en de school. Onbetwist staat vast dat partijen al anderhalf jaar aan het toewerken zijn naar deze stap, die binnen enkele weken zou gaan plaatsvinden, en dat de vrouw haar twijfels nooit eerder met de man heeft gedeeld. Nu het plan al in zo’n vergevorderd stadium is, acht de rechtbank het met de Raad in het belang van de kinderen dat de uitvoering van het plan wordt voortgezet. Partijen hebben namelijk al die tijd ook het plan uitgedragen naar de kinderen, met name [minderjarige 1] , en zij weet niet beter dan dat zij bij haar vader gaat wonen en naar een andere school zal gaan. Volgens de Raad sluit de destijds overeengekomen verdeling van de zorgtaken voldoende aan bij een co-ouderschapsregeling en zijn de belangen van de kinderen hierin voldoende meegenomen. Op maandag, dinsdag, woensdag en donderdag(ochtend) kan de structuur voor de kinderen worden geboden door de man met behulp van zijn ouders. De grootouders zijn vertrouwde hechtingsfiguren voor de kinderen en vormen een goed alternatief voor de opvang van de kinderen tijdens de momenten dat de man vanwege zijn werk zelf niet voor de kinderen kan zorgen. De vrouw is tijdens de zorgdagen van de man ook aan het werk en is op donderdag en vrijdag vrij. Die dagen en tijdens de weekenden heeft de vrouw de zorg voor de kinderen en kunnen zij quality-time met elkaar hebben. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat deze regeling voldoende rust en structuur zal bieden aan de kinderen. Het door de vrouw aangedragen voorstel om de bestaande regeling te behouden, waarbij zij de man extra zorgtijd gunt wanneer het hem uitkomt, zal leiden tot extra overdrachtsmomenten tussen partijen en draagt naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan de wens van de vrouw om de structuur voor de kinderen te behouden. De rechtbank zal daarom de overeengekomen regeling in afwachting van een defintieve beslissing in de aanhangige bodemprocedure als voorlopige regeling bij beschikking vaststellen.
4.3
Inschrijving school
4.3.1
Voorts verzoekt de man de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige 1] op een basisschool in [plaats 1] . Hoewel het de insteek van partijen was om [minderjarige 1] naar een school in [plaats 1] te laten gaan, kan hij zich ook er in vinden als [minderjarige 1] kan worden ingeschreven op een school in zijn huidige woonplaats [woonplaats 1] . De vrouw acht van belang dat [minderjarige 1] naar de school in [plaats 2] blijft gaan zolang niet definitief is beslist op het hoofdverblijf. De rechtbank begrijpt van de vrouw - na schorsing van de mondelinge behandeling – dat een school voor [minderjarige 1] in [woonplaats 1] voor haar meer acceptabel zou zijn dan in een school in [plaats 1] . De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de school gekoppeld dient te worden aan de verdeling van de zorgtaken tussen partijen. Op basis van de co-ouderschapsregeling zullen de kinderen op de doordeweekse dagen meer bij de man verblijven. Vaststaat dat partijen in het kader van dit plan [minderjarige 1] al hebben ingeschreven op een school in [plaats 1] . Een kennismakingsgesprek heeft echter nog niet plaatsgevonden. [minderjarige 1] is ervan op de hoogte dat zij van school zal gaan wisselen, maar niet welke school dit dan zal zijn. De rechtbank acht daarom in het belang van [minderjarige 1] dat de wisseling van school wordt doorgezet, maar wel naar één in haar directe leefomgeving bij de man, te weten in [woonplaats 1] . Omdat het niet duidelijk is of de vrouw ingevolge de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de voorlopige zorgregeling alsnog haar medewerking zal verlenen aan de inschrijving van [minderjarige 1] op een school in [woonplaats 1] , zal de rechtbank voor het geval dat die toestemming niet verkregen wordt, dan ook de man vervangende toestemming verlenen voor het inschrijven van [minderjarige 1] op een basisschool in [woonplaats 1] , waarbij het de bedoeling is dat [minderjarige 1] zo spoedig mogelijk na de kerstvakantie hier zal starten.
4.4
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing, welke de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt in aanvulling op het tussen partijen ondertekende ouderschapsplan van 15 december 2022 alsmede het daarin overeengekomen co-ouderschap en voor de duur van het geding een
voorlopigezorgregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de man de zorg over hen heeft:
  • van zondag 18.30 uur tot en met donderdag voor schooltijd, dan wel donderdag 14.15 uur, waarbij de vrouw de kinderen op donderdag ophaalt bij school dan wel bij de man thuis en de man de kinderen op zondag ophaalt bij de vrouw thuis;
  • er is één weekend in de maand een uitzondering op de reguliere regeling van toepassing, waarbij de man de kinderen op zaterdag om 18.30 uur komt ophalen in plaats van op zondag om 18.30 uur;
verleent – voor zover nog nodig – toestemming om de [minderjarige 1] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats 1] ;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.