In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bpm beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 2.603 opgelegd, welke door de rechtbank als onterecht werd beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de auto van belanghebbende meer dan normale gebruiksschade vertoonde. Belanghebbende had een auto geregistreerd in Nederland en had eerder bpm aangifte gedaan. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet voldoende rekening heeft gehouden met de historische nieuwprijs van de auto en de bijbehorende afschrijvingspercentages. Daarnaast wordt er ingegaan op de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel, waarbij de rechtbank vaststelt dat belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding voor belanghebbende. De uitspraak resulteert in de vernietiging van de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en de rechtbank kent een schadevergoeding toe aan belanghebbende.