Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Feiten
Alle opgegeven schade is niet aangetroffen of kan als gebruiksschade aangemerkt worden’. Daarnaast heeft de medeweker zelf een schadecalculatie opgemaakt en vastgesteld dat sprake is van een waardevermindering door schade van € 545 (82% van € 665).
Overwegingen
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de kostenvergoeding gegrond;
- vernietigt de beschikking kostenvergoeding;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.763 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 737 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 178 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.057,50 aan proceskosten aan belanghebbende te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende waarbij een reeds betaald bedrag aan kostenvergoeding voor de bezwaarfase in mindering wordt gebracht;
- veroordeelt de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van de immateriële schade vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het griffierecht, de proceskosten en de immateriële schade vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank.