ECLI:NL:RBZWB:2024:193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416138 / FA RK 23-5423
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot wijziging zorgregeling en provisionele voorzieningen in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening in een familiekwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.P. Kapteijn, verzocht om wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. W.E. de Wit-de Witte, verweer voerde tegen dit verzoek en zelf ook provisionele voorzieningen vroeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun kind, dat bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen, omdat zij van oordeel is dat de situatie niet zo urgent is dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat partijen een mediationtraject zijn gestart om hun geschillen op te lossen. De rechtbank concludeert dat het in het belang van het kind is om het mediationtraject een kans te geven en dat een beslissing op de verzoeken de voortgang van dit traject zou kunnen doorkruisen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/416138 / FA RK 23-5423
Datum uitspraak: 16 januari 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de vrouw], (hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
tegen
[de man] ,(hierna: de man),
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stukken:
- het op 10 november 2023 ingekomen verzoek tot het treffen van een provisionele regeling alsmede het wijzigen van de zorgregeling, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Kapteijn d.d. 21 november 2023, met bijlagen;.
- het op 12 december 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 15 december 2023 ontvangen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, met bijlagen.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 19 december 2023. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
In verband met de spoedeisendheid van de beslissing, heeft de griffier op 21 december 2023 het dictum van deze beschikking aan partijen meegedeeld.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5
Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, de inhoud van het door partijen ondertekende convenant, tevens houdende een ouderschapsplan, opgenomen. In het ouderschapsplan is onder meer opgenomen dat er een zorgregeling geldt tussen partijen, waarbij [minderjarige] – kort samengevat – op maandag, dinsdag en woensdag evenals een weekeinde (vanaf vrijdagmiddag) per veertien dagen bij de vrouw verblijft en op woensdagavond, donderdag alsmede een weekeinde (vanaf vrijdagmiddag) per veertien dagen bij de man verblijft.
2.5
Bij beschikking van 8 augustus 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, aan de vrouw vervangende toestemming verleend om [minderjarige] op de [basisschool] te [plaats 1] in te schrijven. De man is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Bij
voorlopige voorziening:
de beschikking van 11 maart 2022 te wijzigen door de zorgregeling, zoals deze
in het ouderschapsplan d.d. 27 januari 2022 door partijen is overeengekomen, te
wijzigen en:
- te bepalen dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft:
één week per 14 dagen van vrijdag 17:00 uur uit school tot donderdagmorgen,
één week per 14 dagen van maandagmorgen tot donderdagmorgen,
en
te bepalen dat [minderjarige] bij de man verblijft:
één week per 14 dagen van donderdagmorgen tot vrijdagmiddag 17:00 uur, waarbij [minderjarige] uitdrukkelijk die vrijdagmiddag in de omgeving van [plaats 1] blijft,
één week per 14 dagen van donderdagmorgen tot maandagmorgen.
de helft van de schoolvakanties, in onderling overleg nader overeen te komen,
althans een zodanige voorlopige zorgregeling vast te stellen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de man:
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt de man in zijn verzoek met betrekking tot een vergoeding in de bijdrage in de kosten niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de overige verzoeken van de man af te wijzen.
3.2
De man voert verweer tegen het provisionele verzoek van de vrouw en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man bij wege van
provisionele voorziening:
I. De man verzoekt vast te leggen in een beschikking dat hij de zorg heeft voor [minderjarige] :
  • Vanaf woensdagmiddag 12.00 uur (na school) waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man in [plaats 2] brengt (dat doet zij nu ook) en wel tot en met maandagochtend naar school de ene week en de andere week van woensdagmiddag (na school en moeder brengt [minderjarige] bij vader) tot vrijdag na school (moeder kan [minderjarige] op school ophalen in haar zorgweekend).
  • De helft van de schoolvakanties in onderling overleg te verdelen.
  • Ten aanzien van de feestdagen het reguliere zorgschema te volgen doch ten aanzien van de Pinksterdagen, Paasdagen en Kerstdagen te bepalen dat iedere ouder een dag de zorg voor [minderjarige] heeft.
Dan wel subsidiair
  • De ene week vanaf woensdagavond 18.30 uur tot maandagochtend naar school, de huidige regeling. De man is dan bereid de woensdagavond een nacht door te brengen in de omgeving van [plaats 1] en wel [locatie] , alweer een vriend van hem een woning heeft en kamers verhuurt.
  • De andere week vanaf woensdagavond 18.30 uur tot vrijdag 17.00 uur. De man zal op de vrijdag na school met [minderjarige] in de omgeving van [plaats 1] verblijven. Alsook de vakanties en feestdagen gelijk hiervoor genoemd.
Voormelde regeling is een
tijdelijkeregeling totdat partijen in onderling overleg tot afspraken zijn gekomen dan wel dat in de bodemprocedure een beslissing is gegeven.
II. Vergoeding extra kosten
De man verzoekt de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrouw een bedrag per maand aan hem betaalt van € 300,-- oer maand vanaf 1 december 2023 dan wel vanaf de datum van indiening van dit provisioneel verzoek.
III. Zelfstandig verzoek ten aanzien van de sportbeoefening
De man verzoekt vervangende toestemming om [minderjarige] te laten inschrijven bij de scouting.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.2
De rechtbank stelt vast dat de verzochte voorlopige voorzieningen samenhangen met de verzoeken die voorliggen in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure. Daarom is voldaan aan het vereiste genoemd in het tweede lid van artikel 223 Rv, zodat partijen in zoverre ontvankelijk zijn in hun verzoeken.
4.3
Voor de vraag of er plaats is voor toewijzing van de verzoeken ex artikel 223 Rv dient de rechter te onderzoeken of een voldoende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat. Dit algemene vereiste voor toelaatbaarheid van een voorlopige voorziening, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een dergelijke voorziening, leidt ertoe dat het belang bij de gevraagde voorziening zodanig dringend moet zijn dat van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde voorzieningen niet dusdanig dringend zijn dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt. Partijen hebben in januari 2022 een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij onder meer afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] . Enige tijd geleden is er tussen partijen onenigheid over deze verdeling ontstaan. Partijen verwijten elkaar dat zij zich eigenhandig een extra zorgmoment voor [minderjarige] hebben toegeëigend. De vrouw acht het in strijd met de in het ouderschapsplan neergelegde afspraken dat de man [minderjarige] sinds kort elke vrijdag uit school haalt en de man is van mening dat [minderjarige] niet al op maandagmiddag uit school bij de vrouw dient te verblijven. De vrouw neemt het de man daarnaast kwalijk dat hij beslissingen neemt zonder daarover eerst met de vrouw in overleg te treden en vindt dat de man vervolgens zijn zin doordrijft. De man hecht op zijn beurt erg veel waarde aan gelijkheid en eerlijkheid en is van mening dat dat continu centraal moet staan tussen partijen en in de uitvoering van de zorgregeling. De rechtbank begrijpt dat partijen ondanks deze onenigheden een modus hebben gevonden waarin er nog steeds uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling (zij het op een iets aangepaste wijze) en waarbij het onder omstandigheden goed gaat met [minderjarige] . Het is de rechtbank voorts gebleken dat partijen specifiek ten aanzien van de geschillen over de zorgregeling zeer recentelijk een mediationtraject zijn gestart. De rechtbank begrijpt dat het eerste gesprek inmiddels heeft plaatsgevonden en het traject begin januari 2024 zal worden vervolgd.
4.5
De rechtbank stelt vast dat partijen allebei verschillende belangen en uiteenlopende opvattingen hebben over de wijze waarop het belang van [minderjarige] het beste wordt gediend. Deze belangen en opvattingen lijken zij (nog) niet met elkaar te kunnen verenigen en evenmin te kunnen of willen loslaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het ingezette mediationtraject bij uitstek bedoeld en passend voor het oplossen van de onenigheden die er thans tussen partijen bestaan. Gelet daarop is de rechtbank met de Raad van oordeel dat partijen het door hen ingezette mediationtraject een kans moeten geven en de werking daarvan en daarmee dus ook de bodemprocedure nu eerst moeten afwachten. Partijen hebben dit traject immers samen ingezet om tot overeenstemming en nadere afspraken over de zorgregeling te komen. De Raad heeft daarnaast opgemerkt dat het om het even is welke zorgregeling thans wordt uitgeoefend; het belang van [minderjarige] wordt met de beide door de ouders voorgestelde regelingen gediend.
4.6
De rechtbank is tot slot van oordeel dat een beslissing van de rechtbank op de voorliggende verzoeken de werking van het meditationtraject enkel zal doorkruisen en derhalve niet ten goede zal komen.
4.6
Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank alle door partijen gevraagde voorzieningen afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek van de vrouw tot het treffen van een provisionele voorziening af;
5.2
wijst de verzoeken van de man tot het treffen van provisionele voorzieningen af;
5.3
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.