ECLI:NL:RBZWB:2024:2051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
C/02/408311/HA ZA 23-200 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en beslagkosten door ABN AMRO Bank N.V. tegen gedaagde wegens onrechtmatige daad en verhaalsfrustratie

In deze civiele zaak vordert ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) schadevergoeding van de gedaagde partij, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met de heer [naam 1]. De vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad, waarbij ABN AMRO stelt dat de gedaagde heeft meegewerkt aan verhaalsfrustratie door het onttrekken van vermogen aan het verhaal van ABN AMRO. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde en [naam 1] een vennootschapsstructuur hebben opgezet, waarbij onroerend goed werd ondergebracht. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door haar medewerking te verlenen aan de overdracht van aandelen in Savoy Real Estate SL aan haar, waardoor ABN AMRO geen verhaal meer had op deze aandelen. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding toe, maar kan de schade niet begroten, waardoor deze nader op te maken is bij staat. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten aan ABN AMRO. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/408311 / HA ZA 23-200
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
ABN AMRO BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat: mr. M. Franke te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J. de Vries te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 28 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken;
– de door [gedaagde] nagezonden producties 25 tot en met 31;
– de akte overlegging producties van ABN AMRO met producties 17 tot en met 19;
– de akte eiswijziging van ABN AMRO;
– de mondelinge behandeling van 6 december 2023, waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarvan tevens door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
– de spreekaantekeningen van de advocaten van ABN AMRO en [gedaagde] ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op [datum 1] 1967 in gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ). Op [datum 2] 1989 is de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
[gedaagde] bleef na de echtscheiding in de echtelijke woning aan de [straat 1] in [plaats] wonen. Deze woning stond op naam van [gedaagde] . Enkele maanden na de echtscheiding zijn [gedaagde] en [naam 1] weer gaan samenwonen. [gedaagde] en [naam 1] zijn sindsdien blijven samenleven als ware zij gehuwd.
2.3.
[gedaagde] en [naam 1] wonen afwisselend in Nederland en in Spanje. Momenteel wonen [gedaagde] en [naam 1] samen in een appartement aan het [straat 2] in [plaats] , dat op naam staat van [gedaagde] .
2.4.
[gedaagde] en [naam 1] hebben gezamenlijk vanaf 1999 een in Nederland en Spanje gevestigde vennootschapsconstructie opgebouwd. Aan de top van de constructie staat de holdingvennootschap Savoy Real Estate SL, waarin [gedaagde] en [naam 1] ten tijde van de oprichting ieder de helft van de aandelen hielden. Savoy Real Estate SL hield bij oprichting op haar beurt 86,4% van de aandelen in de vennootschap Savoy Activos Reales SL. De overige aandelen waren in handen van [naam 1] . Deze vennootschap was eigenaar van diverse panden en percelen in Spanje. Savoy Activos Reales SL hield op haar beurt 99% van de aandelen in de vennootschap Carbonera Casablanca SL. [naam 1] was voor 1% medeaandeelhouder. Op 8 oktober 2007 is de vennootschap Mires Beheer B.V. opgericht, dat later de naam Breda Business Park B.V. heeft gekregen (hierna te noemen: BBP). [gedaagde] en [naam 1] hebben tevens de in Spanje gevestigde vennootschap Dutch Properties SL opgericht, waarvan zij bij oprichting gezamenlijk aandeelhouder waren.
2.5.
[gedaagde] heeft het appartement in [plaats] – waar zij met [naam 1] woont op het moment dat zij in Nederland zijn – gekocht van Dutch Properties SL. De koopsom bedroeg € 500.000,00. [gedaagde] heeft deze koopsom niet voldaan aan de vennootschap.
2.6.
[naam 1] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2018 veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO van een bedrag van € 3.882.620,26, te vermeerderen met rente van 5,7% per jaar. De vordering van ABN AMRO op [naam 1] vloeit voort uit een kredietovereenkomst. In 2000 heeft ABN AMRO financiering verstrekt aan de [maatschap] voor de aankoop van onroerend goed. [naam 1] was één van de maten in die maatschap, samen met onder andere de heer [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ). In 2006 heeft ABN AMRO financiering verstrekt aan [naam 1] en [naam 2] voor de aankoop van een aantal aan het onroerend goed grenzende percelen. Zij hebben hun percelen in mei 2006 overgedragen aan CB-NL Development B.V. Bij notariële akte van 15 september 2006 is ook het onroerend goed in eigendom van de maatschap overgedragen aan CB-NL Development B.V. Het door ABN AMRO verstrekte krediet is in september 2006 overgenomen door CB-NL Development B.V., en nadien nog verhoogd. Op 16 oktober 2008 heeft ABN AMRO een laatste krediet verstrekt aan CB-NL Development B.V. De kredietfaciliteit diende op 1 januari 2011 te zijn afgelost. [naam 1] had zich daarvoor hoofdelijk verbonden. Op 3 september 2013 is CB-NL Development B.V. failliet gegaan. ABN AMRO heeft haar zekerheden uitgewonnen en [naam 1] in 2016 aangesproken tot betaling van de restantvordering. Toen betaling uitbleef, is ABN AMRO op 13 september 2017 overgegaan tot dagvaarding van [naam 1] .
2.7.
Op 28 januari 2010 heeft [naam 1] 49 van de 50 aandelen in de vennootschap Savoy Real Estate SL aan [gedaagde] verkocht en geleverd tegen de nominale waarde van de aandelen, zijnde € 31,00 per aandeel. [naam 1] heeft het resterende aandeel overgedragen aan de vennootschap Savoy Activos Reales SL. Door deze transactie werd [gedaagde] met 99% van de aandelen in Savoy Real Estate SL de uiteindelijk belanghebbende (UBO) van de vanaf 1999 opgebouwde vennootschapsconstructie. [naam 1] heeft, op aandringen van [gedaagde] , eveneens op 28 januari 2010 zijn aandelen in Savoy Activos Reales SL en Dutch Properties SL aan [gedaagde] overgedragen.
2.8.
Op 12 maart 2010 heeft [naam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten met [naam 2] ter beëindiging van een tussen hen gerezen geschil in verband met de afwikkeling van hun samenwerking. In deze vaststellingsovereenkomst is – voor zover van belang voor deze procedure – opgenomen:
Art. 1 CB-NL Development BV en daaraan verbonden vennootschappen:
(…)
2. CB-NL II B.V. levert per 1 april 2010 aan [naam 1](rechtbank: [naam 1] )
dan wel een door [naam 1] nader te noemen meester de grond gelegen aan de [adres] , groot ca. 1,2 hectare, aan partijen wel bekend, voor de prijs van € 1,--. (…)[naam 1] neemt de op de grond rustende hypotheek met de hoofdsom van € 440.000,00 over. De rente over deze hypotheek is met ingang van 1 april 2010 voor rekening van [naam 1] . (…)
Art. 5 De Stichting Breda Business Park(…)1. Het pand [adres] is economisch eigendom van [naam 1] .2. Per 1 april 2010 zullen de certificaten welke thans eigendom zijn van [naam 1] worden gedecertificeerd zodat [naam 1] juridisch eigenaar wordt. Aangezien het pand met ondergrond sinds augustus 2007 niet in waarde is gestegen, maar in waarde eerder achteruit is gegaan, (…), zal over de decertificering geen overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. De notariële kosten van deze decertificering zijn voor rekening van [naam 1] .Indien [naam 1] het pand geleverd wil zien aan een nader te noemen meester, zal [naam 2](rechtbank: [naam 2] )
in zijn kwaliteit van bestuurslid van de Stichting Breda Business park daaraan meewerken, op aanwijzing van [naam 1] . (…)
2.9.
Op 1 april 2010 heeft de Spaanse vennootschap Carbonera Costablanca SL de aandelen in BBP gekocht. Op dezelfde datum heeft Carbonera Costablanca SL het pand aan de [adres] verworven (hierna te noemen: het pand) en twee percelen grond. De akte van levering vermeldt ten aanzien van de koopprijs:
“De koopprijs bedraagt, conform taxatierapport [makelaar] de dato vierentwintig maart tweeduizend tien, negenhonderdduizend euro (€ 900.000,00), welk bedrag conform vaststellingsovereenkomst de dato twaalf maart tweeduizend tien, is verrekend, behoudens het restant ad vierennegentigduizend euro (€ 94.000,00);
welk bedrag onverwijld na passeren aan CB-NL Development B.V. zal worden overgemaakt (…).”
De activiteiten van BBP bestonden uit de verhuur van het pand.
2.10.
Eind 2021 heeft BBP een gedeelte van de verkregen percelen aan een derde verkocht en geleverd voor een koopprijs van € 750.000,00. BBP heeft het pand en de resterende percelen op 15 november 2022 verkocht en geleverd aan de besloten vennootschap Genève Vastgoed B.V. voor een koopprijs van € 1.800.000,00.
2.11.
[naam 1] was tot 1 januari 2022 enig bestuurder van BBP. ABN AMRO heeft in augustus 2021 executoriaal derdenbeslag gelegd op het salaris dat [naam 1] als bestuurder van BBP ontving. Sinds 1 januari 2022 wordt BBP bestuurd door Carbonera Costablanca SL.
2.12.
[gedaagde] en [naam 1] ontvangen ieder een AOW- uitkering voor alleenstaanden, omdat zij niet op hetzelfde adres in Nederland staan ingeschreven. ABN AMRO heeft in augustus 2021 executoriaal derdenbeslag gelegd op de AOW- uitkering van [naam 1] . [naam 1] heeft zich in 2022 weer ingeschreven in Nederland.
2.13.
ABN AMRO heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 22 februari 2023 conservatoir beslag gelegd op het appartement van [gedaagde] aan het [straat 2] in [plaats] .
2.14.
Naast de bedragen die ABN AMRO heeft ontvangen uit de beslaglegging op de AOW- uitkering van [naam 1] en zijn salaris vanuit BBP, heeft ABN AMRO geen betalingen ontvangen op haar vordering op [naam 1] .
2.15.
De vennootschappen die door [gedaagde] en [naam 1] gezamenlijk zijn opgericht hebben nooit dividend uitgekeerd aan de aandeelhouders.

3.Het geschil

3.1.
ABN AMRO vordert bij dagvaarding – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot:
I. betaling aan ABN AMRO van een schadevergoeding van € 900.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
II. betaling aan ABN AMRO van de gemaakte beslagkosten van € 9.562,77,
III. betaling aan ABN AMRO van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.
ABN AMRO heeft bij akte aangekondigd haar onder I geformuleerde eis te willen wijzigen in een verwijzing naar de schadestaatprocedure. De akte is op de zitting van 6 december 2023 genomen. De eiswijziging luidt als volgt:
I. betaling van een schadevergoeding aan ABN AMRO nader op te maken bij staat.
ABN AMRO heeft de in de vorige rechtsoverweging onder II en III geformuleerde vorderingen ongewijzigd gehandhaafd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van ABN AMRO, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ABN AMRO in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de eiswijziging van ABN AMRO.
3.4.
De rechtbank gaat hierna in op de relevante stellingen die partijen ter onderbouwing van de vorderingen en het verweer daartegen hebben ingenomen.

4.De beoordeling

De eiswijziging
De stellingen van partijen
4.1.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van ABN AMRO. Zij heeft in dat kader aangevoerd geen gelegenheid te hebben gehad om op de eiswijziging te reageren. ABN AMRO heeft volgens [gedaagde] bovendien op de zitting een nieuwe grondslag toegevoegd aan haar vordering, bestaande uit de overdracht van aandelen door [naam 1] aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft aangevoerd daar uitgebreid op te willen reageren. De zitting biedt daarvoor geen mogelijkheid, aldus [gedaagde] . ABN AMRO heeft aangevoerd dat [gedaagde] door de eiswijziging niet in haar belangen wordt geschaad, nu de grondslagen van de vordering niet is gewijzigd. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord al verweer gevoerd tegen de gestelde grondslagen, aldus ABN AMRO.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat ABN AMRO op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) bevoegd is haar eis te veranderen of te vermeerderen zolang de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen. [gedaagde] kan daartegen bezwaar te maken, wanneer de verandering of vermeerdering van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.3.
De rechtbank verklaart het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging ongegrond. Er is geen sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Zowel de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding als de gewijzigde vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is gebaseerd op dezelfde juridische grondslag – te weten onrechtmatige daad – en hetzelfde feitencomplex. Ook de overdracht van aandelen door [naam 1] aan [gedaagde] is al in de dagvaarding uiteengezet als onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad. [gedaagde] heeft daar zowel bij conclusie van antwoord als op zitting verweer tegen gevoerd. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling uit van de gewijzigde eis van ABN AMRO, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.2.
Onrechtmatige daad
De stellingen van partijen
4.4.
ABN AMRO baseert haar vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, op onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek, “BW”).
4.5.
In de eerste plaats bestaat de onrechtmatige daad van [gedaagde] volgens ABN AMRO uit het bevorderen van, en het verlenen van medewerking aan, de onrechtmatige verhaalsfrustratie door [naam 1] . Volgens ABN AMRO heeft [naam 1] het verhaal van ABN AMRO gefrustreerd door zijn vermogen aan het verhaal van ABN AMRO te onttrekken. [gedaagde] heeft dit bevorderd en daaraan meegewerkt door haar medewerking te verlenen aan (1) de schijnechtscheiding in 1989, (2) het opzetten van een onoverzichtelijke (voornamelijk Spaanse) vennootschapsconstructie, waarin onroerend goed werd ondergebracht, (3) de overdracht van de aandelen van [naam 1] aan [gedaagde] in de besloten vennootschap Savoy Real Estate SL tegen de nominale waarde en (4) de overdracht van het pand aan BBP. [gedaagde] heeft geprofiteerd van de onrechtmatige verhaalsfrustratie door [naam 1] , nu de voordelen van de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen worden genoten door vennootschappen waarvan [gedaagde] de uiteindelijke belanghebbende is. Deze bevordering c.q. medewerking door [gedaagde] aan de verhaalsfrustratie door [naam 1] , waarvan [gedaagde] heeft geprofiteerd, levert een onrechtmatige daad op van [gedaagde] jegens ABN AMRO.
4.6.
Een tweede grondslag die ABN AMRO aanvoert voor haar vordering is de groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW).
4.7.
[naam 1] , [gedaagde] en BBP hebben volgens ABN AMRO in groepsverband onrechtmatig gehandeld. [naam 1] heeft met medewerking van BBP en [gedaagde] het pand en de bijbehorende percelen onttrokken aan het verhaal van ABN AMRO door deze vermogensbestanddelen om niet over te (laten) dragen aan BBP. Door de huidige aandelenconstructie, mede opgezet en gecreëerd door [gedaagde] , komen de opbrengsten van de verhuur van het pand en de (over)waarde van het pand en de percelen uiteindelijk ten goede aan [gedaagde] . BBP en [gedaagde] wisten of behoorden te begrijpen dat zij door hun medewerking te verlenen aan het opzetten van deze constructie het gevaar voor schade, te lijden door schuldeisers van [naam 1] , in het leven riepen. Deze schade heeft zich voor ABN AMRO verwezenlijkt doordat haar vordering op [naam 1] onverhaalbaar is gebleken. [gedaagde] is op grond van artikel 6:166 BW naast [naam 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de door ABN AMRO geleden schade, aldus ABN AMRO.
4.8.
[gedaagde] voert verweer, dat volgens haar moet leiden tot afwijzing van de vordering van ABN AMRO. Volgens [gedaagde] moet er voor toewijzing van de vordering van ABN AMRO sprake zijn van een oogmerk tot benadeling van ABN AMRO en van daadwerkelijke benadeling van ABN AMRO. Van een oogmerk tot benadeling is sprake als de schuldeiser zonder de constructie verhaal had kunnen nemen op het vermogen van de schuldenaar en de constructie geen zelfstandig belang dient, maar enkel is opgetuigd met het oogmerk om goederen aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken. Aan deze vereisten is volgens [gedaagde] niet voldaan. Zij voert daartoe het volgende aan.
4.9.
Van een geënsceneerde echtscheiding is geen sprake geweest. De echtscheiding van [gedaagde] en [naam 1] is daadwerkelijk bij beschikking van [datum 2] 1989 uitgesproken. De koopsom die [gedaagde] heeft betaald voor de overdracht van de aandelen in januari 2010 ligt vele malen hoger dan de intrinsieke waarde van de aandelen van Savoy Real Estate SL. Het betrof een zakelijke transactie, met als achtergrond het ontstane geschil tussen [naam 2] en [naam 1] . [gedaagde] heeft van [naam 1] verlangd dat hij zijn aandelen in de vennootschappen aan haar zou overdragen vanwege zijn geschil met [naam 2] . De overdracht heeft niet plaatsgevonden met het oogmerk om het verhaal van ABN AMRO te frustreren. ABN AMRO heeft [naam 1] pas in 2016 aangesproken tot betaling van de restantfinanciering en hem pas in 2017 gedagvaard. De echtscheiding en de aandelenoverdracht dateren allebei van ver daarvoor. De overdracht van het pand aan BBP heeft plaatsgevonden in het kader van de tussen [naam 1] en [naam 2] gesloten vaststellingsovereenkomst ter beslechting van hun geschil. Het pand stond onder water op het moment van de levering aan BBP; de aan het pand verbonden schulden waren hoger dan de waarde ervan. Er was dan ook geen sprake van enige benadeling c.q. schade van ABN AMRO, aldus [gedaagde] .
Het oordeel van de rechtbank
4.10.
Het verwijt dat ABN AMRO [gedaagde] maakt komt er in de kern op neer dat [gedaagde] haar medewerking heeft verleend aan de verhaalsfrustratie door [naam 1] . De verhaalsfrustratie bestaat volgens ABN AMRO uit het onttrekken van zijn vermogen aan het verhaal van ABN AMRO door het pand aan de [adres] om niet aan BBP over te dragen en door de aandelen in Savoy Real Estate SL tegen de nominale waarde aan [gedaagde] over te dragen.
Het pand aan de [adres]
4.11.
Wat betreft het pand is de rechtbank van oordeel dat ABN AMRO onvoldoende heeft gesteld dat [gedaagde] enige betrokkenheid heeft gehad bij de mogelijke frustratie van verhaal van ABN AMRO op het pand. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van enige betrokkenheid van [gedaagde] bij de overdracht van het pand aan BBP die als onrechtmatig zou kwalificeren.
4.12.
ABN AMRO heeft gesteld te vermoeden dat [gedaagde] als middellijk aandeelhouder van BBP goedkeuring heeft moeten geven voor de aankoop van het pand door BBP. Nog los van het feit dat [gedaagde] deze stelling heeft betwist, geldt dat het uiten van een vermoeden onvoldoende is ter onderbouwing van het gestelde onrechtmatig handelen. In de dagvaarding heeft ABN AMRO verder nog aangevoerd dat [gedaagde] haar medewerking heeft verleend aan de overdracht van het pand door [naam 1] aan BBP. Waar deze medewerking uit zou hebben bestaan, en waarom die gestelde medewerking onrechtmatig zou zijn, heeft ABN AMRO niet nader onderbouwd.
4.13.
Het pand vormt ook onderwerp van geschil in een andere procedure bij deze rechtbank, aangespannen door ABN AMRO tegen [naam 1] en BBP. In deze procedure heeft ABN AMRO betoogd dat [naam 1] en BBP misbruik van identiteitsverschil hebben gemaakt door de overdracht van het pand aan BBP. De rechtbank heeft in deze zaak op 17 januari 2024 eindvonnis gewezen (ECLI:NL:RBZWB:2024:210).
4.14.
De conclusie in de onderhavige procedure luidt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze betrokken is geweest bij de overdracht van het pand door [naam 1] aan BBP.
De aandelen in Savoy Real Estate SL
4.15.
Wat betreft de overdracht van de aandelen van [naam 1] in Savoy Real Estate SL is de rechtbank van het oordeel dat [gedaagde] wel onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe is het volgende redengevend.
4.16.
Vast staat dat [gedaagde] van [naam 1] heeft verlangd dat hij zijn aandelen in Savoy Real Estate SL aan haar zou overdragen vanwege het geschil tussen [naam 1] en [naam 2] . Dit geschil is uiteindelijk na de aandelenoverdracht opgelost door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (zie onder 2.8). In de conclusie van antwoord (randnummer 13) stelt [gedaagde] : “
, die al voor 50% aandeelhouder was in Savoy Real Estate SL en Dutch Properties SL wilde geen gedonder in die vennootschappen door eventuele juridische acties van [naam 2] en heeft er daarom bij [naam 1] op aangedrongen de aandelen aan haar te verkopen.” De aandelenoverdracht heeft derhalve plaatsgevonden op aandringen van [gedaagde] , met als doel de aandelen uit het vermogen van [naam 1] te brengen, zodat [naam 2] daarop geen verhaal zou kunnen nemen.
4.17.
[gedaagde] betoogt dat deze handelwijze niet onrechtmatig is ten opzichte van ABN AMRO, nu de aandelenoverdracht niet heeft plaatsgevonden met het oogmerk om het verhaal van ABN AMRO te frustreren. De vordering van ABN AMRO op [naam 1] was volgens [gedaagde] op het moment van de aandelenoverdracht ook nog niet bekend: de aandelenoverdracht dateert van 28 januari 2010, en ABN AMRO heeft [naam 1] pas in 2016 aangesproken op betaling van de restantvordering op basis van de kredietovereenkomst.
4.18.
Dit betoog van [gedaagde] faalt. [naam 1] wist ten tijde van de aandelenoverdracht dat hij zich hoofdelijk had verbonden voor de terugbetaling van het door ABN AMRO verleende krediet, en dat hij op terugbetaling daarvan zou kunnen worden aangesproken als CB-NL Development B.V. het krediet niet zou kunnen aflossen. Door de aandelen in Savoy Real Estate SL aan [gedaagde] over te dragen heeft [naam 1] verhaal van ABN AMRO op dit vermogensbestanddeel onmogelijk gemaakt. De aandelen zijn overgedragen op aandringen en met medewerking van [gedaagde] . Het doel van de aandelenoverdracht was het frustreren van verhaalsmogelijkheden van crediteuren. Dat [gedaagde] en [naam 1] ten tijde van de aandelenoverdracht specifiek het oog hadden op verhaal door [naam 2] en niet op verhaal door ABN AMRO, doet niet af aan het feit dat deze aandelenoverdracht ook onrechtmatig kan zijn jegens ABN AMRO als toekomstige schuldeiser.
4.19.
Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat de aandelen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst met [naam 2] niet zijn terug geleverd aan [naam 1] . Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was de dreiging van verhaal door [naam 2] op het vermogen van [naam 1] geweken. Toch hebben [gedaagde] en [naam 1] ervoor gekozen om de aandelen in Savoy Real Estate SL in handen van [gedaagde] te laten. Volgens [gedaagde] bestond voor teruglevering van de aandelen geen aanleiding, ‘omdat er weinig gebeurde in de vennootschappen.’ Deze toelichting is onvoldoende om een andere conclusie te rechtvaardigen dan dat het oogmerk van de aandelenoverdracht was om het verhaal van [naam 2] en eventuele toekomstige schuldeisers op het vermogen van [naam 1] te frustreren. Het bevorderen daarvan c.q. het meewerken daaraan door [gedaagde] is onrechtmatig.
4.20.
Deze conclusie wordt ondersteund door de navolgende overige omstandigheden in deze zaak.
4.21.
De aandelen in Savoy Real Estate SL zijn door [naam 1] niet overgedragen aan een derde, maar aan [gedaagde] , met wie [naam 1] jarenlang in gemeenschap van goederen was gehuwd en met wie hij ook na de echtscheiding samen is blijven wonen. Door de scheiding vallen de aandelen na de overdracht aan [gedaagde] buiten het vermogen van [naam 1] . Dat geldt in juridische zin; in praktische zin kan [naam 1] vanwege zijn samenleving met [gedaagde] nog steeds de vruchten plukken van de activiteiten van de tot de groep behorende vennootschappen.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] enige betrokkenheid heeft gehad bij de activiteiten van de tot de groep behorende vennootschappen, ook niet nadat zij – op een aandeel na – enig aandeelhouder was geworden van de groep. [naam 1] heeft als zakenman zijn activiteiten ondergebracht in diverse Spaanse en Nederlandse vennootschappen en de vennootschappen ook bestuurd. Van enige bemoeienis van [gedaagde] met het reilen en zeilen van de vennootschappen is niet gebleken.
4.23.
Op zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij geen enkele inkomsten heeft gehad uit de vennootschappen: de vennootschappen hebben nooit enig dividend uitgekeerd. De enige inkomstenbron van [gedaagde] is een alleenstaande AOW- uitkering. Ook [naam 1] geniet een alleenstaande AOW- uitkering, hoewel [naam 1] en [gedaagde] samenwonen. Ondanks het gestelde gebrek aan inkomsten van [gedaagde] , staan zowel de woning in Spanje als de woning in Nederland op haar naam. Zoals op de zitting is toegelicht namens [gedaagde] :
‘Hij[rechtbank: [naam 1] ]
heeft niks, [gedaagde] heeft alles’. [gedaagde] is zich er derhalve van bewust dat alle relevante vermogensbestanddelen op haar naam staan, buiten bereik van ABN AMRO als schuldeiser van [naam 1] .
4.24.
Het enige verhaal dat ABN AMRO heeft kunnen nemen, namelijk op het salaris van [naam 1] als bestuurder van BBP en op zijn AOW- uitkering voor alleenstaanden, is gefrustreerd door [naam 1] doordat hij zijn functie als bestuurder heeft neergelegd en zich weer heeft ingeschreven in Nederland (ondanks het feit dat er niets is veranderd in de situatie dat [naam 1] en [gedaagde] zowel in Spanje als in Nederland verblijven). Door zich na de beslaglegging op zijn AOW- uitkering weer in Nederland in te schrijven, kan [naam 1] aanspraak maken op een (ten opzichte van de situatie in Spanje) verhoogde beslagvrije voet, zodat de verhaalsmogelijkheden van ABN AMRO verder worden beperkt. [naam 1] geeft er met zijn handelwijze blijk van er alles aan te doen om verhaal van de vordering van ABN AMRO onmogelijk te maken. [gedaagde] als zijn levenspartner werkt daaraan mee en profiteert daarvan.
4.25.
Met het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de aandelen in Savoy Real Estate SL, behoeven de overige stellingen van ABN AMRO en de tweede grondslag van de vordering geen bespreking meer.
Schade
4.26.
De rechtbank acht het alleszins aannemelijk dat de aandelen in Savoy Real Estate SL waarde vertegenwoordigen. In diverse vennootschappen binnen de door [gedaagde] en [naam 1] opgerichte vennootschapstructuur is onroerend goed ondergebracht. Bovendien ontvangt de opvolgend bestuurder van BBP een beloning voor zijn werkzaamheden, net zoals [naam 1] destijds. De vennootschappen moeten derhalve over middelen beschikken om het salaris van de bestuurder te kunnen voldoen. [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat er geld zit in BBP en dat ‘de opbrengst van het pand de vennootschap niet heeft verlaten’.
4.27.
Het voorgaande betekent dat ABN AMRO schade heeft geleden door de verkoop van de aandelen. Indien de onrechtmatige gedraging niet zou hebben plaatsgevonden, dan hadden de aandelen zich nog in het vermogen van [naam 1] bevonden en zou ABN AMRO daarop verhaal hebben kunnen nemen. Wat de waarde van de aandelen is, laat zich in deze procedure bij gebrek aan voldoende aanknopingspunten niet begroten. Daarom wijst de rechtbank de door ABN AMRO gevorderde veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat toe.
Proceskosten
4.28.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ABN AMRO als volgt vastgesteld:
– dagvaarding € 129,86
– griffierecht € 5.061,00
– salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief II € 614,00)
– nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.596,86
4.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Beslagkosten
4.30.
ABN AMRO vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, nu niet gesteld of gebleken is dat de gelegde beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig waren. De beslagkosten worden vastgesteld op:
– explootkosten € 412,77
– griffierecht € 676,00
– salaris advocaat
€ 614,00(1 punt x tarief II € 614,00)
Totaal € 1.702,77

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling van een schadevergoeding aan ABN AMRO Bank N.V., nader op te maken bij staat,
5.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan ABN AMRO Bank N.V. van de beslagkosten van € 1.702,77,
5.3.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan ABN AMRO Bank N.V. van de proceskosten van € 6.596,86, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet gedaagde € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt gedaagde in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.