ECLI:NL:RBZWB:2024:2094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
02-081409-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • A. de Graaf
  • R. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervaardigen en voorhanden hebben van kinderporno en heimelijk filmen van slachtoffer tijdens seksueel contact door minderjarige

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, alsook het heimelijk filmen van een minderjarige tijdens seksuele handelingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het maken van beelden van seksuele handelingen met een minderjarige, het in bezit hebben van kinderporno, en het in bezit hebben van dierenporno. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat het eerste feit, het vervaardigen van kinderporno, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zonder toestemming van het slachtoffer beelden gemaakt en deze aan anderen getoond. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral in het licht van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. Voor het tweede feit, het bezit van kinderporno, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet opzettelijk in bezit was van dit materiaal, en sprak hem hiervoor vrij. Het derde feit, het bezit van dierenporno, werd eveneens niet bewezen geacht, en de verdachte werd ook hiervoor vrijgesproken.

De rechtbank legde een werkstraf van 50 uur op en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich houden aan de voorwaarden van de jeugdreclassering. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 500 toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld en dat de schadevergoeding billijk was, gezien de ernst van de inbreuk op de privacy van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-081409-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 19 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 26 september 2022 tot en met 29 oktober 2022 foto's en video's met seksuele handelingen heeft gemaakt waarbij [slachtoffer] , die toen nog geen 18 jaar oud was, betrokken was.
feit 2: in de periode van 29 oktober 2022 tot en met 7 februari 2023 foto’s en filmpjes met kinderporno op zijn telefoons had.
feit 3: in de periode van 29 oktober 2022 tot en met 7 februari 2023 beeldmateriaal met dierenporno op zijn telefoons had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte kinderporno heeft vervaardigd en in zijn bezit heeft gehad en baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] . [slachtoffer] heeft geen toestemming gegeven aan verdachte om de seks die zij hadden te filmen. De officier van justitie heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Daarnaast leidt de officier van justitie uit het dossier af dat verdachte het filmpje ook aan anderen heeft getoond. Zij acht op basis van het dossier echter niet bewezen dat verdachte het filmpje ook daadwerkelijk heeft verspreid en verzoekt verdachte hiervoor partieel vrij te spreken.
Feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigen bewezen dat verdachte kinderpornografisch materiaal in zijn bezit heeft gehad. Verdachte geeft aan dit ongewild binnen te hebben gekregen via onder meer Telegram. Verdachte heeft echter nagelaten om deze app te verwijderen, dan wel zijn telefoon terug te zetten naar fabrieksinstellingen. Sterker nog, nadat zijn iPhone in beslag is genomen, is verdachte verder gegaan met het binnenhalen van dergelijk materiaal op zijn andere telefoon (Samsung), ook via WhatsApp. Uit de technische bevindingen van de politie blijkt ook dat het daadwerkelijk om kinderporno gaat.
Feit 3:
De officier van justitie komt op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring van dit feit en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] wel degelijk heeft ingestemd met het filmen van de seks die zij hadden, sterker nog, het initiatief tot het filmen hiervan kwam van [slachtoffer] . De verdediging merkt daarbij op dat er geen gezicht te zien is van [slachtoffer] op de filmpjes. De vraag is echter of verdachte ook daadwerkelijk kinderporno heeft vervaardigd. Die vraag moet volgens de verdediging ontkennend worden beantwoord. Tussen verdachte en [slachtoffer] was sprake van een gering leeftijdsverschil en daarnaast is het opnemen van seksuele handelingen, waar [slachtoffer] dus wel degelijk toestemming voor heeft gegeven, ook normaal onder jongeren van die leeftijd, die mede op die manier hun seksualiteit beleven. In dat kader wijst de verdediging op een uitspraak van deze rechtbank, ECLI:NL:RBZWB:2023:6699 en een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2023:6947. In het licht van die uitspraken verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het vervaardigen, het in het bezit hebben en het verspreiden van kinderporno.
Feit 2:
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Verdachte heeft dit beeldmateriaal in zijn bezit gehad. Daarbij merkt de verdediging op dat verdachte niet zelf actief naar dit materiaal heeft gezocht en niet duidelijk is waar dit materiaal op de telefoon van verdachte is aangetroffen en of dit toegankelijk was voor hem.
Feit 3:
Met de officier van justitie is de verdediging van oordeel dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van dit feit en hij verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Op basis van het dossier staat onweersproken vast dat verdachte en [slachtoffer] seks hebben gehad met wederzijdse instemming, waarbij die seks door verdachte is gefilmd met zijn telefoon. Daarbij staat ook vast dat verdachte dat beeldmateriaal in ieder geval korte tijd in zijn bezit heeft gehad en ook dat het, hoewel verdachte en [slachtoffer] ieder een andere lezing hebben over de manier waarop, aan anderen is getoond.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 9 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:213) overwogen dat artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht zeer ruim is geredigeerd en het daarom aan de strafrechter is om in voorkomende gevallen te beoordelen of het gedrag van de verdachte, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van dien aard is dat het moet worden gekwalificeerd als het in die bepaling als misdrijf tegen de zeden strafbaar gestelde feit. De strafrechter moet dat doen aan de hand van de volgende factoren: de concrete gedraging van de verdachte, de leeftijd van de betrokkenen, de instemming van de betrokkenen en het ontbreken van enige aanwijzing voor een risico van verspreiding van het beeldmateriaal onder anderen dan de betrokkenen.
Verdachte heeft, voor het eerst ter zitting, verklaard dat het initiatief tot het filmen van de seksuele handelingen kwam van [slachtoffer] en dat hij dit zelf eigenlijk helemaal niet wilde. De rechtbank acht die verklaring van verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van het filmen van verdachte tijdens hun seksueel contact. Zij heeft zich op enig moment omgedraaid en zag dat verdachte een telefoon in zijn handen had. Desgevraagd gaf verdachte aan dat hij niet aan het filmen was, maar op Snapchat zat. [slachtoffer] heeft dat toen gelaten omdat zij verdachte geloofde. Dat [slachtoffer] toestemming heeft gegeven voor het filmen, blijkt ook niet uit de verklaring van [getuige] . Zij verklaart dat [slachtoffer] haar diezelfde dag hetzelfde vertelde als hierboven is weergegeven.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] op dit punt. Daarnaast gaat de rechtbank er ook vanuit dat het verdachte is geweest die de beelden heeft getoond aan anderen. Zo heeft [getuige] gedetailleerd verklaard over de wijze waarop verdachte een van de door hem gemaakte filmpje heeft getoond en wat er op het filmpje te zien is. Zij geeft ook een beschrijving van de heftige reactie van [slachtoffer] toen dit filmpje tijdens een beeldbelcontact door verdachte werd getoond en ook door [slachtoffer] werd gezien. De enkele, pas ter zitting, afgelegde verklaring van verdachte dat juist [slachtoffer] de beelden op zijn telefoon aan anderen zou hebben laten zien acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede in het licht wat hiervoor is overwogen. De mededeling van verdachte ter zitting dat hij niet de intentie had om het filmpje te verspreiden omdat het geslachtsdeel van verdachte zichtbaar was op het filmpje sluiten het risico op verspreiding hiervan onder anderen dan [slachtoffer] en verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet uit. Op de aangetroffen filmpjes is volgens de beschrijving van de politie het geslachtsdeel van verdachte niet zichtbaar. Sterker nog, een filmpje werd al aan anderen getoond, hetgeen als vaststaand feit kan worden beschouwd. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte kinderporno heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de seksuele handelingen met [slachtoffer] zonder haar toestemming heeft gefilmd, bewaard en getoond aan anderen, is sprake van onder dit artikel strafbaar gestelde gedragingen.
De rechtbank gaat daarbij uit van het vervaardigen en bezitten van twee filmpjes van [slachtoffer] waarin sprake is van de in de tenlastelegging beschreven seksuele handelingen. De andere vier filmpjes die mogelijk [slachtoffer] betreffen voldoen niet aan deze omschrijving.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte de beelden heeft verspreid. De rechtbank zal verdachte hiervoor partieel vrijspreken.
Feiten 2 en 3:
Verdachte heeft niet betwist dat er kinderpornografisch materiaal en een aantal dierenpornofilmpjes op zijn telefoon zijn aangetroffen, maar stelt dat het bezit van dit materiaal niet opzettelijk was. Verdachte geeft aan dat hij was toegevoegd aan de groep “ [telegram groep] ” op Telegram waarin deze filmpjes werden gedeeld. Hij heeft zelf nooit om dergelijk beeldmateriaal verzocht maar kreeg deze ongevraagd binnen. Voor een bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 is vereist dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het bezit van de bij deze feiten strafbaar gestelde porno.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er op de gegevensdragers die bij verdachte in beslag zijn genomen een “enorm aantal foto’s en filmpjes” zijn aangetroffen met een pornografisch karakter. Niet geverbaliseerd is hoeveel materiaal er exact is aangetroffen op deze gegevensdragers. Het dossier bevat ook geen informatie over hoe de kinderpornografische afbeeldingen en de dierenporno op de telefoons van verdachte terecht zijn gekomen, waar dit materiaal op de telefoons van verdachte stond en in hoeverre dit toegankelijk was voor hem.
De rechtbank overweegt dat uit het enkele feit dat op de gegevensdragers naast niet strafbaar pornografisch materiaal ook kinderporno en dierenporno zijn aangetroffen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de gebruiker zich ook “willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans” kinderporno en dierenporno te krijgen. In dit geval betreft het, naar de rechtbank begrijpt, een klein percentage (namelijk 12 filmpjes betreffende kinderporno (waarvan 6 beeldfragmenten (vermoedelijk) [slachtoffer] zou betreffen), alsmede 6 filmpjes die als dierenporno worden aangemerkt) van de in totaal aangetroffen afbeeldingen en filmpjes op de telefoons van verdachte. Gelet daarop is het niet onaannemelijk dat sprake is van “bijvangst”. Om die reden zal de rechtbank verdachte van het onder 2 en 3 tenlastegelegde vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op één of meer tijdstippen in de periode van 26 september 2022 tot en met 29 oktober 2022 te [plaats] een gegevensdrager (Iphone 13), bevattende afbeeldingen - te weten video’s van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, is betrokken, heeft vervaardigd en/of in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven - bestonden uit: het door verdachte, met zijn penis vaginaal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 70 uur, alsmede een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Verdachte dient zich gedurende de proeftijd te houden aan de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) geadviseerd, te weten de bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan alle aanwijzingen van de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ook als dit betekent medewerking verlenen aan (specialistische) hulpverlening of diagnostisch onderzoek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het strafadvies van de Raad, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode seksueel contact gehad met [slachtoffer] waarbij hij dit contact heimelijk heeft gefilmd. Verdachte heeft hiermee op onaanvaardbare wijze inbreuk gemaakt op de privacy van [slachtoffer] . Zij mocht er immers op vertrouwen dat verdachte niet zou filmen nu hij desgevraagd heeft aangegeven dat niet te doen. Het maken, maar vooral het tonen aan anderen, van het filmpje heeft ook aanzienlijke impact gehad op [slachtoffer] zoals blijkt uit de verklaringen in het dossier en de toelichting die is gegeven op de vordering benadeelde partij. Verdachte heeft heel verwerpelijk gehandeld en de rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder in aanraking is gekomen met justitie voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad en de toelichting op het adviesrapport ter zitting. Uit het rapport blijkt dat de kans op herhaling van een seksueel delict als laag is beoordeeld, echter wel met de kanttekening dat er zicht blijft op verdachte en hulpverlening betrokken blijft. Ten tijde van het delict zou verdachte veel geëxperimenteerd hebben met seks en grenzen van zichzelf en de ander onvoldoende hebben kunnen aanvoelen. Verdachte lijkt er onvoldoende bewust van dat wat hij heeft gedaan ontoelaatbaar is. Verder zijn er zorgen over de geestelijke gezondheid van verdachte. Zijn hoofd zit vol en dit uit zich in zelfdestructief gedrag. Verdachte heeft, naar zijn tevredenheid, hulp ontvangen vanuit [jeugdzorg] maar deze is gestopt bij het bereiken van de meerderjarigheid. Het is van belang dat verdachte soortgelijke hulp zal krijgen en mee zal werken aan een diagnostisch onderzoek bij [praktijk] zodat duidelijk wordt welke hulpverlening passend is voor hem. Verder uit de Raad zorgen over de weerbaarheid, beïnvloedbaarheid en het denken in oorzaak-gevolg bij verdachte. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van 2 jaren, waarbij verdachte dient mee te werken met de hulp die de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering noodzakelijk acht. Daarnaast acht de Raad een onvoorwaardelijke werkstraf op zijn plaats.
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat naast een voorwaardelijke jeugddetentie een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank de verdachte deels vrijspreekt van het hem ten laste gelegde. De rechtbank acht het van belang dat verdachte hulpverlening krijgt zodat de kans op recidive wordt geminimaliseerd. Een forse stok achter de deur is nodig om ervoor te zorgen dat verdachte deze hulp zal accepteren en zal voortzetten.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen 50 uur werkstraf, alsmede 1 maand voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar. Naast de algemene voorwaarden, dient verdachte gedurende deze proeftijd mee te werken aan alle aanwijzingen van de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ook als dit betekent medewerking verlenen aan (specialistische) hulpverlening of diagnostisch onderzoek.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 4.000,00, bestaande uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak. Zij acht (verdere) matiging van de vordering passend. De officier van justitie wijst op een uitspraak van deze rechtbank, vindplaats: ECLI:NL:RBZWB:2022:7250, waarbij verdachte is veroordeeld voor het heimelijk filmen van het slachtoffer. Daar is een immateriële schadevergoeding opgelegd van € 1.000,--. In die zaak ging het niet om het filmen van seksueel contact. Dat is in deze zaak wel gebeurd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, een bedrag van € 2.000,-- toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, vanwege de late indiening van de vordering tot schadevergoeding. Hiermee is naar het oordeel van de verdediging het recht op en eerlijk proces geschonden. De verdediging wijst in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2018:3559). Het feit dat [slachtoffer] kennelijk bedenktijd nodig had of zij wel of geen vordering zou indienen mag niet ten koste gaan van de rechtspositie van verdachte.
Indien de vordering wel inhoudelijk wordt beoordeeld dient de benadeelde partij wat de verdediging betreft eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als bijlage bij de vordering is een afsprakenkaart van de psycholoog gevoegd, maar niet duidelijk is of zij behandeling krijgt louter vanwege dit feit of dat er ook andere dingen spelen in het leven van [slachtoffer] . De verdediging is van mening dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering op een laat tijdstip is ingediend. De vraag die beantwoord dient te worden is of de verdediging is geschaad in haar belang op een eerlijk proces. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een overzichtelijke, niet omvangrijke vordering met weinig bijlagen. Gelet hierop en op de onderbouwing van de vordering (ter zitting) is de rechtbank van oordeel dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad. De benadeelde partij kan dan ook in haar vordering worden ontvangen.
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd en aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van de bewezenverklaarde handelingen en heeft hiervoor een bedrag van € 4.000,-- gevorderd. Verdachte heeft onrechtmatig gehandeld jegens [slachtoffer] wat gekoppeld kan worden aan het bewezenverklaarde feit 1 en is daarmee verplicht de schade van [slachtoffer] te vergoeden. Artikel 6:106 BW bevat een limitatieve opsomming voor gevallen waarin de wet een aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade. In het overzichtsarrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:793) zijn overwegingen opgenomen over een “aantasting van de persoon op andere wijze”, als bedoeld in genoemd artikel.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Er is immers sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 500,00 billijk.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 september 2022.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraken af te wijken.
De benadeelde partij zal in het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp nummer 3 aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen onder nummers 1 en 2
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen, dan wel dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 240b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten 2 en 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- meewerkt aan alle aanwijzingen van de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ook als dit betekent medewerking verlenen aan (specialistische) hulpverlening of diagnostisch onderzoek;
- draagt de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
3. 1 STK (Omschrijving: PL2000-2022283900-2557202, rood, merk: Apple);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK GSM (Omschrijving: PL2000-2022283900-2519754, zwart, merk: Apple)
2. 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-2022283900-2557196, zwart, merk: Samsung)
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,--, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (feit 1), € 500,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 april 2024.
Mr. de Graaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.