Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, alsook het heimelijk filmen van een minderjarige tijdens seksuele handelingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het maken van beelden van seksuele handelingen met een minderjarige, het in bezit hebben van kinderporno, en het in bezit hebben van dierenporno. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank oordeelde dat het eerste feit, het vervaardigen van kinderporno, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zonder toestemming van het slachtoffer beelden gemaakt en deze aan anderen getoond. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral in het licht van de verklaringen van het slachtoffer en getuigen. Voor het tweede feit, het bezit van kinderporno, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet opzettelijk in bezit was van dit materiaal, en sprak hem hiervoor vrij. Het derde feit, het bezit van dierenporno, werd eveneens niet bewezen geacht, en de verdachte werd ook hiervoor vrijgesproken.
De rechtbank legde een werkstraf van 50 uur op en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich houden aan de voorwaarden van de jeugdreclassering. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 500 toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld en dat de schadevergoeding billijk was, gezien de ernst van de inbreuk op de privacy van het slachtoffer.