ECLI:NL:RBZWB:2024:2164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/2756
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van recht op bijstand wegens gezamenlijke huishouding en afwijzing nieuwe aanvraag om bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiser had sinds 28 september 2020 recht op bijstand, maar Baanbrekers heeft dit recht per 28 september 2020 ingetrokken en per 1 oktober 2022 beëindigd, omdat eiser en zijn huisgenoot, met wie hij een samenlevingscontract had, als gehuwden werden aangemerkt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar Baanbrekers heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 28 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van Baanbrekers.

De rechtbank overweegt dat Baanbrekers terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiser en zijn huisgenoot sinds 26 september 2020 samenwoonden en een samenlevingsovereenkomst hadden gesloten. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet goed Nederlands spreekt en dat de overeenkomst op een misverstand berustte, maar de rechtbank oordeelt dat Baanbrekers niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser. De rechtbank stelt vast dat het hoofdverblijf van eiser en zijn huisgenoot niet in geschil is en dat zij als gehuwden zijn aangemerkt in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De relevante wet- en regelgeving, waaronder de Participatiewet, is in de uitspraak opgenomen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en

het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, Baanbrekers

(gemachtigde: mr. J.P. van Roestel).

Inleiding

1. In een besluit van 23 december 2022 (primair besluit I) heeft Baanbrekers het recht op bijstand per 28 september 2020 ingetrokken, en per 1 oktober 2022 beëindigd. In een besluit van 22 februari 2023 (primair besluit II) heeft Baanbrekers een nieuwe aanvraag om bijstand afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 april 2023 heeft Baanbrekers eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers gemachtigde en de gemachtigde van Baanbrekers.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving sinds 28 september 2020 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande met een kostendeler. Na zijn scheiding is eiser op 26 september 2020 ingetrokken bij een vriend (hierna te noemen: [naam]) in [plaats] . Tijdens de aanvraagprocedure heeft eiser verklaard dat hij bij hem op de bank zal slapen, de helft van de huur moet betalen, dat hij en zijn vriend niet gezamenlijk eten en dat zij hun eigen was doen. Zij maken wel allebei de woning schoon en delen samen de maandelijkse kosten. Baanbrekers heeft in december 2020 een huisbezoek afgelegd om eisers feitelijke woon- en leefsituatie nader te onderzoeken. Naar aanleiding van dit bezoek heeft Baanbrekers geconcludeerd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar dat de situatie van eiser om in trekken bij [naam] uit nood geboren is, terwijl de woning dusdanig klein is dat zij gezamenlijk gebruik moeten maken van de woning en van de spullen in de woning. Baanbrekers heeft daarom aan eiser, bij wijze van uitzondering, een bijstandsuitkering toegekend per 28 september 2020 naar de norm van alleenstaande met een kostendeler. Daarbij heeft Baanbrekers onder andere de verplichting opgelegd dat eiser er alles aan moet doen om een zelfstandige woonruimte te bemachtigen.
Op 8 november 2022 heeft eiser Baanbrekers laten weten dat hij medebewoner is geworden op zijn huidige adres. Hij verzocht daarbij om bijzondere bijstand om de woning verder te kunnen inrichten. Als bijlage bij zijn verzoek stuurde eiser een bericht van woningcorporatie Cascade mee waarin het medehuurderschap wordt toegekend aan eiser. Ook had hij een samenlevingsovereenkomst bijgevoegd waarin onder andere is opgenomen dat eiser en [naam] een affectieve relatie hebben, dat zij sinds 26 september 2020 samenwonen, en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Baanbrekers heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat eiser en [naam] een gezamenlijke huishouding voerden vanaf 28 september 2020. Baanbrekers is in primair besluit I overgegaan tot het beëindigen van eisers bijstandsuitkering per 1 oktober 2022, en het intrekken van deze uitkering met ingang met 28 september 2020. Baanbrekers heeft afgezien van terugvordering, omdat hij (na het onderzoek eind 2020, zo begrijpt de rechtbank) geen onderzoek meer heeft gedaan naar eisers woonsituatie en daarom heeft besloten om maatwerk te verlenen.
Op 9 februari 2023 heeft eiser zich opnieuw tot Baanbrekers gewend met het verzoek om een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande. Baanbrekers heeft deze aanvraag in primair besluit II afgewezen, omdat eiser in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag als gehuwde is aangemerkt en daarom wordt geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.
In het bestreden besluit heeft Baanbrekers eisers bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Het standpunt van Baanbrekers
3. Volgens Baanbrekers voerde eiser vanaf de ingangsdatum van zijn uitkering een gezamenlijke huishouding, waardoor zijn recht op bijstand moet worden ingetrokken. Vast staat dat hij en [naam] sinds 26 september 2020 hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en dat zij op 11 oktober 2022 een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten met ingangsdatum 26 september 2020. De tekst van de samenlevingsovereenkomst geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid ervan. Een eventuele slechte beheersing van de Nederlandse taal komt voor eisers rekening en risico. Daarnaast acht Baanbrekers het niet aannemelijk dat eiser niet met de inhoud van de overeenkomst bekend was, nu [naam] in ieder geval Nederlands spreekt en ook verschillende keren als tolk heeft opgetreden voor eiser.
Baanbrekers stelt zich verder op het standpunt dat eisers bijstandsaanvraag van 9 februari 2023 terecht is afgewezen, omdat eiser en [naam] nog steeds gezamenlijk hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij twee jaar voorafgaand aan deze aanvraag als gehuwden zijn aangemerkt.
Eisers standpunt
4. Volgens eiser heeft Baanbrekers onvoldoende onderzoek gedaan naar zijn situatie. Het sluiten van het samenlevingsovereenkomst berust op een misverstand. De overeenkomst is enkel gesloten omdat de woningcorporatie te kennen heeft gegeven dat dit een mogelijkheid was als eiser enig recht op de woning van de heer [naam] wilde verkrijgen. Eiser is de Nederlandse taal niet machtig, en heeft de gevolgen van het sluiten van de overeenkomst niet kunnen overzien. Er is geen sprake (geweest) van een affectieve relatie of een gezamenlijke huishouding. Volgens eiser heeft Baanbrekers ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke feiten en omstandigheden.
Relevante wet- en regelgeving
5. De relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
Intrekking en beëindiging eisers bijstandsuitkering
6. In het vierde lid, aanhef en onder c van artikel 3 van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract.
Niet in geschil is dat eiser en [naam] ten tijde van de te beoordelen periode hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, en dat zij in oktober 2022 een samenlevingsovereenkomst hebben afgesloten waarin (onder andere) staat dat vanaf 26 september 2020 de gebruikelijke kosten van de huishouding voor rekening komen van beide partijen. In het dossier bevindt zich weliswaar enkel een conceptversie van deze overeenkomst, maar ter zitting heeft eiser bevestigd dat beide partijen dit document hebben ondertekend. Een samenlevingscontract tezamen met het hebben van het hoofdverblijf levert een onweerlegbaar rechtsvermoeden op van een gezamenlijke huishouding, waar Baanbrekers vanuit mocht gaan.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij behoefte had aan stabiliteit en een eigen huurrecht ten aanzien van de woning wilde verkrijgen. In dit kader heeft hij samen met [naam] een notaris bezocht. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser het samenlevingscontract bewust is aangegaan. Dat hij niet alle gevolgen, met name voor zijn bijstandsuitkering, heeft overzien of heeft gewild heeft doet hier niet aan af. Voorts kan weliswaar uit een e-mailbericht van [naam] van 16 januari 2023 worden afgeleid dat het samenlevingscontract inmiddels is beëindigd, maar de beëindigingsdatum is gelegen na de periode in geding. Tot slot merkt de rechtbank op dat of sprake is (geweest) van een affectieve relatie – wat eiser betwist – niet van belang is voor het vaststellen van de gezamenlijke huishouding.
Uit het voorgaande volgt dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser en [naam] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden, zodat eiser geen zelfstandig subject van bijstand was. Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin Pw is Baanbrekers bevoegd om een besluit tot toekenning van bijstand in te trekken, indien de bijstand ten onrechte is verleend. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat Baanbrekers niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Ten slotte hoefde Baanbrekers, anders dan eiser meent, volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 19 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1638 en 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3262) in het kader van de intrekking niet ambtshalve te beoordelen of eiser aanspraak kon maken op bijstand naar de norm voor gehuwden. Een daartoe strekkende aanvraag lag niet voor.
Afwijzing van eisers aanvraag om bijstand
7. Op grond van artikel 3, vierde lid, onder a Pw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht als belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, én als zij in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
Nu het hoofdverblijf niet in geschil is en vaststaat dat eiser en [naam] door middel van het samenlevingscontract als gehuwden zijn aangemerkt (artikel 3 vierde lid, aanhef en onder c in combinatie met artikel 3 tweede lid, aanhef en onder a Pw) in de twee jaar voor de aanvraag om bijstand, hoefde Baanbrekers geen nader onderzoek te verrichten naar eisers feitelijke woon- en leefsituatie, en mocht hij zijn aanvraag om bijstand voor een alleenstaande afwijzen.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 5 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 3, tweede lid aanhef en onder a
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
Artikel 3, vierde lid
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Artikel 54, derde lid, tweede volzin
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.