ECLI:NL:RBZWB:2024:2165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02/111820-23, 02/252905-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en contactverbod

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte, geboren op 1 januari 1990, heeft op 4 maart 2023 in Rotterdam zijn ex-partner, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar meermalen met de vuist op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, wat resulteerde in ernstige traumatische tinnitus en gehoorverlies bij het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit van vrijheidsberoving, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit tegen de wil van het slachtoffer was gebeurd.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd is een contactverbod met het slachtoffer gekoppeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere geweldsincidenten van de verdachte en de impact van zijn daden op het slachtoffer, die nog dagelijks last heeft van de gevolgen van de mishandeling. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding van € 8.964,59 gevorderd, waarvan de rechtbank € 8.754,69 heeft toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al ten uitvoer was gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/111820-23, 02/252905-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. G. Smid, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk, weergegeven op neer dat verdachte
feit 1: [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 2: [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel dat hij haar heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 1, omdat in het dossier onvoldoende ondersteuning zit voor de aangifte van [slachtoffer] . De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde onder feit 2 bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , haar letsel en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide feiten, omdat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II bij dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 3 en 4 maart 2023 [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op die data bij verdachte in de auto heeft gezeten en dat zij enige tijd hebben rondgereden. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat dit tegen de wil van [slachtoffer] was. De verklaring van [slachtoffer] wordt weersproken door verdachte en op dit punt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 1.
Feit 2
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 4 maart 2023 met verdachte in een auto zat op een parkeerplaats in Rotterdam. Verdachte heeft toen meerdere keren met zijn vuist op haar hoofd geslagen. Vervolgens is [slachtoffer] uit de auto gestapt en is naar een geparkeerd busje gelopen, waar getuigen [getuige 2] en [getuige 1] in zaten. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben gezien dat verdachte en [slachtoffer] ruzie hadden in de auto en dat [slachtoffer] uit de auto is gestapt. Ze zagen dat er bloed uit het oor van [slachtoffer] kwam en dat er bloed boven haar oor en op haar hand zat. [getuige 2] heeft verder gezien dat [slachtoffer] haar hoofd vasthield toen ze uit de auto stapte. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben haar vervolgens afgezet bij [naam] , een vriendin van [slachtoffer] . [naam] heeft toen gezien dat het rechteroor van [slachtoffer] onder het bloed zat, dat er bloed op haar slaap en kleding zat en op haar voorhoofd een grote bult. [naam] heeft foto’s gemaakt van het letsel en heeft [slachtoffer] na ongeveer twee uur naar huis gebracht. De foto’s zijn niet pas twaalf uur later gemaakt, zoals door de verdediging naar voren is gebracht. Daarnaast past het letsel ook niet bij de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] bij het uit de auto stappen is gevallen. Dit is ook niet door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] gezien, terwijl [getuige 2] verklaard dat hij haar zag uitstappen.
Uit de geneeskundige verklaring van 15 maart 2023 blijkt dat [slachtoffer] een bult op haar voorhoofd en een piep in haar oor heeft. Voor de piep in haar oor is ze verwezen naar een KNO-arts. [slachtoffer] is op 18 april 2023 in het Bravis ziekenhuis geweest. Daar is gebleken dat [slachtoffer] ernstige traumatische tinnitus en gehoorvermindering heeft. Voor dit letsel is het plaatsen van een hoortoestel noodzakelijk geweest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is. De rechtbank is echter van oordeel dat haar verklaring door drie getuigen en de foto’s van het letsel wordt ondersteund. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meerdere keren op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde op zitting kan niet worden afgeleid dat [slachtoffer] een verleden kent met tinnitus en gehoorverlies. De rechtbank stelt vast dat het letsel is ontstaan doordat verdachte meerdere keren op haar hoofd heeft geslagen. Dat de geneeskundige verklaringen van enige tijd na het toebrengen van het letsel zijn, zoals door de verdediging naar voren gebracht, doet aan dat oordeel niets af. Het door de artsen geconstateerde letsel past bij de door verdachte verrichte geweldshandelingen en ook bij het letsel dat te zien is op de foto’s die [naam] kort na het incident heeft gemaakt.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel en vervolgens of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer] heeft ernstige traumatische tinnitus en gehoorverlies opgelopen en daarvoor was het plaatsen van een hoortoestel noodzakelijk. Tinnitus heeft naar algemene ervaringsregels een beperkende en storende invloed op het gehoor, wat zijn weerslag heeft op het (beroepsmatig) functioneren en op het algehele welbevinden. Daarnaast is er geen uitzicht op (volledig) herstel. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarnaast is er voor wat betreft het gehoorverlies volgens de verklaringen het gebruik van een gehoorapparaat nodig en is er geen melding van mogelijkheid tot verbetering. Ook dit gehoorverlies wordt aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
(voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte meermalen met de vuist op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare onderdelen zijn van het lichaam, door de zich daar bevindende (vitale) onderdelen zoals de slaap en de hersenen. Ook aan ogen en oren kan eenvoudig blijvend letsel worden toegebracht. De kans dat iemand die meermalen met de vuist op het hoofd wordt geslagen zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien verdachte meermalen met zijn vuist op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 4 maart 2023 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten perceptief gehoorverlies en traumatische tinnitus, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen met de vuist op/tegen het hoofd te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] voor twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de toepassing van artikel 63 Sr en de omstandigheid dat verdachte werk heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 4 maart 2023 schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer] . Terwijl zij samen in de auto zaten, heeft hij meerdere keren met zijn vuist op haar hoofd gestompt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] tinnitus en gehoorverlies opgelopen. Zij draagt daarom inmiddels een hoortoestel. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat [slachtoffer] nog dagelijks last heeft van hoofdpijn, oorsuizen en dat zij moeite heeft met focussen. Daarnaast kan ze slecht slapen, heeft ze last van depressieve gevoelens en voelt zich onveilig. Volgens de GZ-psycholoog is sprake van een posttraumatische stressreactie en wordt er EMDR-therapie ingezet.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de houding van verdachte. Hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Daarnaast blijkt uit zijn strafblad dat hij na deze mishandeling is veroordeeld voor een eerder gepleegd geweldsincident met een andere ex-partner. Hoewel van recidive strikt genomen geen sprake is, houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte vaker gewelddadig is geweest richting (ex-)partners en niet leert van optreden door politie en justitie. Artikel 63 Sr is voorts van toepassing.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 maart 2024, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd en een contactverbod met [slachtoffer] . Uit het rapport volgt dat de reclassering bij verdachte een patroon ziet ontstaan, waarbij hij gewelddadig gedrag laat zien richting ex-partners na het verbreken van een relatie. Het risico op geweldsrecidive wordt dan ook als gemiddeld tot hoog ingeschat. Volgens de reclassering is verdachte van mening dat het goed gaat in zijn leven en dat hij geen hulp nodig heeft. Zo heeft verdachte verteld dat hij met succes twee jaar onder schorsingstoezicht heeft gestaan en er geen problemen zijn op het gebied van middelengebruik. Na onderzoek van de reclassering blijkt echter dat het toezicht maar zeven maanden heeft geduurd, waarbij er in de laatste maanden zorgen waren over een terugval in alcohol- en drugsgebruik. Ook raakte verdachte uit beeld bij de reclassering en gaf hij slechts beperkt openheid over zijn sociaal netwerk en financiën. De afspraken rondom het inzetten van hulpverlening werden door verdachte afgehouden. Door de houding van verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheid om met reclasseringstoezicht te werken aan gedragsverandering of verlaging van recidive. Het voortzetten van het contactverbod met [slachtoffer] is wenselijk.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Zij zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] opleggen.
De rechtbank zal niet overgaan tot de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] . Deze maatregel strekt ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten. Vereist is dat er sprake is van herhalingsgevaar. Nu uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte zich al een geruime tijd aan het contactverbod met [slachtoffer] heeft gehouden, is de rechtbank van oordeel dat het herhalingsgevaar als in dit wetsartikel vereist niet kan worden vastgesteld. Omdat een contactverbod wel nodig is voor de rust van [slachtoffer] wordt het contactverbod wel als bijzondere voorwaarde, als hiervoor vermeld, opgelegd.

7.De benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.964,59, bestaande uit € 964,59 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit:
  • reiskosten: € 459,69;
  • kosten fysiotherapie: € 295,00;
  • toekomstige kosten fysiotherapie: € 200,00;
  • toekomstige reiskosten: € 9,90.
Materiële schade
De gevorderde kosten voor de fysiotherapie en de reiskosten zijn voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal het bedrag van
€ 754,69 dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige fysiokosten en reiskosten niet-ontvankelijk verklaren, nu dit onzekere toekomstige schade zou betreffen en beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij zwaar is mishandeld door haar ex-partner. Hij heeft meerdere keren met zijn vuist op haar hoofd geslagen. Hierdoor heeft de benadeelde partij ernstige tinnitus en gehoorverlies opgelopen en moet zij inmiddels een hoortoestel dragen. Tinnitus is een hinderlijke aandoening. Het heeft een beperkende en storende invloed op het gehoor, waardoor deze aandoening grote gevolgen heeft voor het dagelijks leven en het algehele welbevinden. Er is bij deze aandoening geen zicht op volledig herstel. Ook de afhankelijkheid van een gehoorapparaat is ingrijpend. Dit alles terwijl de benadeelde partij pas 29 jaar oud is.
Naast lichamelijk letsel heeft de benadeelde partij ook geestelijk letsel. Er is sprake van een posttraumatische stressreactie, waarvoor EMDR wordt ingezet. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt mee dat de relevante nadelige psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Dit betekent dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank de gevorderde vergoeding van een bedrag van € 8.000,00 billijk. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 8.754,69) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 4 maart 2023. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft bij vordering van 20 februari 2024 gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 12 juni 2023, ten uitvoer zal worden gelegd.
Op zitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat deze voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde feit 2 primair bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2 primair:
zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1995 te [geboorteplaats] , zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging (02/252905-22)
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/252905-22;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 8.754,69, waarvan € 754,69 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 8.754,69 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 78 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. de Boer, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2024.
De voorzitter en oudste rechter zijn niet in staat dit vonnis te ondertekenen.