In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2023 beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.470. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot € 6.349, maar geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
De rechtbank behandelt het geschil en concludeert dat partijen het eens zijn over de hoogte van de aanslag, maar verdeeld zijn over de formele wet- en regelgeving en de kostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zich aan de regelgeving heeft gehouden en dat de belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag niet onzorgvuldig heeft gehandeld, aangezien de informatie die hij gebruikte afkomstig was van de belanghebbende zelf en een overheidsinstelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2021 in stand blijft en dat de belanghebbende geen vergoeding van de kosten van de bezwaarfase ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.