ECLI:NL:RBZWB:2024:2377

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 414
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021 en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2023 beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.470. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot € 6.349, maar geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.

De rechtbank behandelt het geschil en concludeert dat partijen het eens zijn over de hoogte van de aanslag, maar verdeeld zijn over de formele wet- en regelgeving en de kostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zich aan de regelgeving heeft gehouden en dat de belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag niet onzorgvuldig heeft gehandeld, aangezien de informatie die hij gebruikte afkomstig was van de belanghebbende zelf en een overheidsinstelling.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2021 in stand blijft en dat de belanghebbende geen vergoeding van de kosten van de bezwaarfase ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.470.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV 2021 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.349. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase aan belanghebbende toegekend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen zijn het eens over de hoogte van de aanslag IB/PVV 2021. Wat partijen nog verdeeld houdt is of de inspecteur zich gedurende de bezwaar- en beroepsfase aan alle formele wet- en regelgeving heeft gehouden en of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de argumenten van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur zich gedurende de bezwaar- en beroepsfase aan alle formele wet- en regelgeving gehouden en heeft belanghebbende geen recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. In 2021 heeft belanghebbende van [overheidsinstelling] [1] een bijstandsuitkering ontvangen van in totaal € 6.349. [overheidsinstelling] heeft aan de Belastingdienst doorgegeven dat de totale bijstandsuitkering in 2021 € 9.470 bedroeg.
4.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2021 een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld van € 9.470, het bedrag dat [overheidsinstelling] aan de Belastingdienst had doorgegeven. Bij het invullen van de aangifte heeft belanghebbende van de Belastingdienst hulp gekregen. In de uitspraak op bezwaar is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 6.349.

Motivering

Vooraf; griffierecht
5. Belanghebbende heeft een (voorlopige) vrijstelling van betaling van het griffierecht gekregen vanwege betalingsonmacht en dus geen griffierecht betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrijstelling van betaling van het griffierecht terecht aan belanghebbende verleend. Belanghebbende hoeft dus geen griffierecht te betalen voor deze beroepsprocedure.
Formele geschilpunten
Inzagerecht
6. Belanghebbende voert aan dat de inspecteur pas in de beroepsfase interne e-mailwisselingen heeft overgelegd. Volgens belanghebbende is dat in strijd met het inzagerecht en had de inspecteur deze stukken al in een eerdere fase moeten overleggen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het inzagerecht in dit geval niet geschonden. De inspecteur is volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2021 tegemoetgekomen. De inspecteur mocht dus afzien van het horen van belanghebbende. [2] Dat geldt dan ook voor het verlenen van inzage in de stukken, aangezien het inzagerecht is gekoppeld aan het hoorrecht [3] . De inspecteur heeft belanghebbende niettemin een (redelijke) termijn gesteld om aan te geven of hij gebruik wil maken van zijn hoor- en inzagerecht. Uit de stukken blijkt niet dat belanghebbende daarop op enig moment heeft gereageerd. Ook om die reden mocht de inspecteur in de bezwaarfase dus afzien van het horen van belanghebbende en het verlenen van inzage in de stukken.
Bekendmaking van de uitspraak op bezwaar
7. Belanghebbende voert aan dat de inspecteur de uitspraak op bezwaar op onjuiste wijze bekend heeft gemaakt omdat de uitspraak op bezwaar niet aan de gemachtigde is toegezonden.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat onregelmatigheden die zich na het nemen van het besluit kunnen voordoen, zoals een onjuiste wijze van bekendmaking van de uitspraak op bezwaar, niet van belang zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit. Deze kunnen wel van belang zijn voor bijvoorbeeld de beoordeling of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Dat is hier echter niet aan de orde, want het beroepschrift is binnen de beroepstermijn ingediend. Aan de onjuiste bekendmaking van de uitspraak op bezwaar zal de rechtbank daarom geen gevolgen verbinden.
Verrekening van terug te ontvangen IB/PVV
8. Belanghebbende voert aan dat hij het bedrag dat hij op basis van de aanslag IB/PVV 2021, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, terug moet ontvangen niet heeft gekregen omdat het is verrekend. Volgens belanghebbende is verrekening in dit geval onredelijk omdat hij een inkomen heeft onder het sociaal minimum.
8.1.
Tot de gedingstukken behoort geen beslissing van de ontvanger waaruit blijkt dat de teruggaaf is verrekend. Maar de rechtbank kan sowieso niet over de juistheid van zo’n beslissing oordelen. Het is namelijk niet mogelijk om daartegen beroep bij de belastingrechter in te stellen; de civiele rechter is de bevoegde rechter [4] .
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
9. Belanghebbende stelt dat pas na veel gedoe is vast komen te staan dat de inspecteur is uitgegaan van een onjuist inkomensgegeven. Er is volgens belanghebbende sprake van ernstig onzorgvuldig handelen aan de zijde van de inspecteur.
9.1.
De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2021 uitgegaan van het inkomensgegeven dat [overheidsinstelling] aan de Belastingdienst heeft doorgegeven. Dat inkomen heeft belanghebbende ook zelf aangegeven in zijn aangifte IB/PVV 2021. De inspecteur was naar het oordeel van de rechtbank bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2021 in redelijkheid niet gehouden om te twijfelen aan de juistheid van het inkomensgegeven dat [overheidsinstelling] en belanghebbende aan hem hebben doorgegeven. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag dus niet onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende in de bezwaarfase enige moeite heeft moeten doen om de inspecteur ervan te overtuigen dat de aanslag IB/PVV 2021 te hoog is vastgesteld. Dat is echter begrijpelijk, want de inspecteur beschikte over informatie waaruit een hoger inkomen volgde. Uiteindelijk heeft de inspecteur na contact met [overheidsinstelling] de aanslag IB/PVV 2021 toch verminderd. Deze gang van zaken in de bezwaarfase acht de rechtbank niet onzorgvuldig.
Kostenvergoeding bezwaarfase
10. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van zijn kosten in de bezwaarfase. Volgens belanghebbende komt het voor rekening van de inspecteur dat de aanslag IB/PVV 2021 te hoog is vastgesteld.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van onjuiste informatie die door andere instanties aan de inspecteur wordt doorgegeven als uitgangspunt voor rekening en risico van de inspecteur komt. [5] In dit geval vermeldt echter ook de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2021 een inkomen van € 9.470. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen hoefde de inspecteur dan ook in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van dit bedrag (zie 9.1.); het is dan ook niet onredelijk dat de aanslag is vastgesteld conform die aangifte. De omstandigheid dat belanghebbende hulp van de Belastingdienst heeft gehad bij het invullen van de aangifte, neemt niet weg dat belanghebbende zelf verantwoordelijk blijft voor de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens. De rechtbank acht aannemelijk dat pas in bezwaarfase voor de inspecteur aan het licht is gekomen dat de aanslag IB/PVV 2021 te hoog is vastgesteld. In zo’n geval kan niet worden gezegd dat het aan de inspecteur is te wijten dat de aanslag IB/PVV 2021 te hoog is vastgesteld [6] . Belanghebbende heeft daarom geen recht op een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2021, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsfase.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 10 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.De sociale diensten van de [gemeenten] , van het leerwerkbedrijf [B.V.] , het Participatiehuis en van het Werkgeversservicepunt Westelijke Mijnstreek.
2.Artikel 7:3, onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 7:4 van de Awb.
4.Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, en bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bij de Awb.
5.Vgl. Hoge Raad 16 september 2019, ECLI:NL:HR:2016:2078.
6.Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.