ECLI:NL:RBZWB:2024:2432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
24/1823
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning voor tijdelijke woningen in Terheijden

Op 12 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen had verleend aan Woonstichting Woonvizier voor het realiseren van zestien tijdelijke woningen in Terheijden. De vergunning was verleend op 19 december 2023, waartegen verzoekers bezwaar hadden gemaakt. Tijdens de zitting op 5 april 2024 hebben verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere zorgen uitten over verkeersveiligheid, geluidsoverlast en de impact op hun woningen. De voorzieningenrechter heeft de vergunning beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wabo en de Omgevingswet. De rechter concludeerde dat, hoewel er enkele gebreken in de motivering van het besluit waren, de vergunning naar verwachting in stand zou blijven. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangenafweging tussen de verzoekers en het algemeen belang van het bouwen van sociale huurwoningen in het voordeel van het laatste uitviel. De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter niet bindend is voor een eventueel bodemgeding, maar wel een voorlopig oordeel geeft over de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1823

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , [verzoeker 7] , [verzoeker 8] , [verzoeker 9] , [verzoeker 10] , [verzoeker 11] , [verzoeker 12] , [verzoeker 13] , [verzoeker 14]en
[verzoeker 15], allen uit [plaats] , verzoekers
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Woonstichting Woonvizier uit Made (Woonvizier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen de vergunning die het college aan Woonvizier heeft verleend voor het realiseren van zestien tijdelijke woningen aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning met het besluit van 19 december 2023 verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] , [verzoeker 10] en [verzoeker 3] als verzoekers, mr. [naam 1] en mr. [naam 2] namens het college, en [naam 3] namens Woonvizier. [verzoeker 1] is gemachtigd namens alle verzoekers het woord te voeren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers de vraag of de verleende vergunning in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Een belangenafweging speelt een rol bij deze beoordeling. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit nopen niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1
De vergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het maken of veranderen van een uitweg. De voorzieningenrechter zal beoordelen of de vergunning naar verwachting in stand zal blijven.
3.2
Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat in een gesprek met het college de zorgen met betrekking tot parkeren en het moeten betalen voor veiligheid in de vorm van nieuwe schuttingen en straatverlichting zijn weggenomen. Deze aspecten zal de voorzieningenrechter niet in de verdere beoordeling betrekken.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van dit verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [1]
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader bouwen en afwijken bestemmingsplan
5. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. De Wabo kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
5.1
In dit geval is het bouwplan waarvoor vergunning is aangevraagd in strijd met het bestemmingsplan. Het college is dan verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. [2] In dit geval heeft het college gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 2:12, eerste lid onder a sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 11 van bijlage II bij het Bor biedt om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Het college heeft vrije beleidsruimte om te besluiten of hij wel of niet vergunning wil verlenen. De voorzieningenrechter zal voorlopig beoordelen of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Strijd met het bestemmingsplan
6. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan ‘Kern [plaats] ’. De gronden hebben de enkelbestemming ‘wonen’ en vallen binnen het bouwvlak. Op grond van artikel 17.2.1 onder f van de bestemmingsplanvoorschriften mogen geen nieuwe hoofdgebouwen gebouwd worden. De 16 tijdelijke woningen zijn wel nieuwe hoofdgebouwen en passen daarom niet in het bestemmingsplan. Voor het overige voldoen zij aan de bouw- en gebruiksvoorschriften.
Is het project te grootschalig?
7. Verzoekers vinden het project te groot voor het perceel. Er komen zestien woningen op een lengte waar aan de [straat] zelf acht woningen staan. Een kleinschaliger project met bijvoorbeeld vijf tijdelijke woningen aangevuld met een twee-onder-een-kapwoning en een vrijstaande woning zou acceptabeler zijn.
7.1
Het college geeft aan dat sociale woningbouw van een heel andere orde is dan de eigen woningen van eisers. Het terrein wordt voor maar 24% bebouwd. Bovendien is er grote behoefte aan sociale huurwoningen en dringt de provincie aan op inbreiding. Het is dan logisch dat dergelijke locaties op deze manier worden ingevuld.
7.2
Woonvizier geeft aan dat het hun doelstelling is te voorzien in woningen voor doelgroepen die dat zelf niet kunnen realiseren. Ze willen daarom sociale huurwoningen bouwen waar veel behoefte aan is.
7.2
De voorzieningenrechter overweegt dat het project een hoge dichtheid kent voor de kern [plaats] . Er komen kleine woningen op een relatief klein oppervlakte. Aan deze woningen is behoefte. Het is in eerste instantie aan het college om te bepalen waar deze woningen worden gebouwd. De voorzieningenrechter ziet geen redenen waarom deze invulling van het betreffende perceel redelijkerwijs niet zou kunnen of mogen.
Leidt de vergunning tot een onaanvaardbare onveilige verkeerssituatie?
8. Verzoekers wijzen erop dat de verkeersdruk toeneemt en er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan bij het in- en uitrijden uit de uitweg. Er is ook maar één ontsluiting voor de zestien woningen. Het door het college aangevoerde gebruik door een bouwbedrijf vond vijftien jaar geleden plaats en is niet actueel.
8.1
Het college geeft aan dat de uitweg een minimaal effect op de verkeersafwikkeling zal hebben. Er zijn geen problemen met de doorstroming of de veiligheid te verwachten. Voor de veiligheid wordt een extra drempel aangelegd. Alles zal gemonitord worden en er kunnen, indien nodig, aanvullende maatregelen worden genomen. Bovendien zal het juist veiliger worden ten opzichte van de voorgaande situatie waarbij het perceel werd gebruikt als opslag van een bouwbedrijf.
8.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de vergunning op basis van de verkeerssituatie te schorsen. Beoordeeld moet worden of door verlening van de vergunning de verkeerssituatie zodanig onveilig wordt dat van vergunningverlening moet worden afgezien. Het betreft hier een relatief drukke straat waar door parkeren op straat al wat verkeersoverlast bestaat in die zin dat bijvoorbeeld verkeer regelmatig moet wachten op tegemoetkomend verkeer. De toevoeging van zestien tijdelijke woningen zal tot een hogere verkeersdruk leiden. De omvang van die toename lijkt echter niet zodanig dat daar een verkeersonderzoek aan ten grondslag moest worden gelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toezegging van het college om de verkeerssituatie in de gaten te houden en zo nodig maatregelen te nemen in dit geval voldoende is.
Afval ophalen?
9. Verzoekers voorzien overlast van het ophalen van afval van de nieuwe woningen.
9.1
Het college geeft aan dat het ophalen van afval gebeurt zoals elders. De vuilniswagens kunnen het terrein op en daar keren.
9.2
Het ophalen van huisvuil is een normale activiteit in een woongebied. Het toevoegen van woningen leidt ertoe dat de ophaaldienst wat meer afval op moet halen in de [straat] . Hoewel enige overlast daarvan niet is uit te sluiten, zal die niet zo onevenredig groot zijn dat dit aan vergunningverlening in de weg moet staan.
Is de doelgroep passend?
10. Verzoekers vinden het aandeel statushouders te hoog en zijn bang dat er mensen met psychische problemen, begeleid wonen en ex-TBS-ers komen te wonen. Ze hebben liever een gemengdere wijk op het perceel.
10.1
Het college geeft aan dat de verdeling van bewoners plaats vindt zoals bij elk project voor de sociale huursector. Deze verdeling vasthouden draagt bij aan een goede integratie.
10.2
Het bestemmingsplan laat ter plaatse het wonen in grondgebonden woningen toe. [3] Daarvan is hier sprake. Een woning is een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten. [4] Daarbij wordt verder geen onderscheid gemaakt in doelgroepen. De afwijking maakt dus geen ander gebruik mogelijk dan al is toegestaan. Het enige dat verandert is dat zestien woningen als nieuwe hoofdgebouwen zijn toegestaan. Bij de keuze voor andere woningtypen zal mogelijk een gemengder wijkje ontstaan, zoals omwonenden graag zien. Gelet op de omvang van de ontwikkeling ziet de voorzieningenrechter geen belemmering voor de vergunningverlening voor het project zoals dat nu is vorm gegeven.
Geluidsoverlast
11. Verzoekers stellen dat het zwembad teveel geluidsoverlast veroorzaakt. Er kan niet worden voldaan aan de geluidsnormen die op basis van de milieuregelgeving gelden. De huidige bewoners ervaren al teveel overlast. Het is onmogelijk om de situatie akoestisch aanvaardbaar te maken zonder een geluidswerende muur van vijf meter hoog. Daarnaast is er ook vrees voor geluidsoverlast vanuit de nieuw te bouwen woningen.
11.1
Volgens het college hoeft bij een tijdelijke vergunning geen akoestisch onderzoek gevoegd te worden. Woonvizier heeft op eigen initiatief een akoestisch onderzoek uit laten voeren.
11.2
Op grond van artikel 2:12 van de Wabo moet bij een afwijking van het bestemmingsplan getoetst worden aan een goede ruimtelijke ordening. Daar maakt geluid deel van uit. Anders dan het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat een geluidsonderzoek deel uit moet maken van een goede ruimtelijke onderbouwing indien daar aanleiding toe is. Het college is op de hoogte van het feit dat het nabijgelegen zwembad geluidsoverlast veroorzaakt en zelfs de geluidsnormen overschrijdt. Dat moet meegenomen worden in de afweging of een project voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Woonvizier heeft daarom op goede gronden een geluidsrapport op laten stellen.
11.3
Uit het geluidsonderzoek blijkt niet dat er geluidsoverlast te verwachten is vanuit de nieuw te bouwen woningen. Het college hoefde hier verder dan ook geen onderzoek naar te doen. Als verzoekers menen dat dit onderzoek niet goed is, ligt het op hun pad om aan te tonen dat er wel een gegronde vrees voor geluidsoverlast uit die woningen is.
11.4
Voor wat betreft de geluidsoverlast vanuit het zwembad blijkt wel degelijk dat zonder maatregelen niet aan de geluidsnormen wordt voldaan. Het college heeft dit ten onrechte niet meegenomen in de belangenafweging. Het college zal in de beslissing op bezwaar moeten motiveren hoe het bouwplan, ondanks de verwachte geluidsoverlast, toch past in een goede ruimtelijke ordening.
11.5
De voorzieningenrechter ziet in dit gebrek geen aanleiding om de vergunning te schorsen. Ten eerste is dit een gebrek dat hersteld kan worden. Daarnaast wordt hiermee het belang van toekomstige bewoners beschermd en niet dat van verzoekers. Daarom valt gelet op de belangenafweging tussen het belang van verzoekers en het algemene belang dat gediend is bij het bouwen van sociale huurwoningen, de belangenafweging uit in het voordeel van dit algemene belang.
Verminderde opbrengst zonnepanelen
12. Verzoekers stellen dat de opbrengst van hun zonnepanelen waarschijnlijk minder wordt.
12.1
Er is geen belichtingsstudie bijgevoegd. De nieuwe woningen worden maximaal 6,65 meter hoog. Ter plaatse van de woningen zijn rechtstreeks bijgebouwen van zes meter hoog toegestaan. Dat houdt in dat de woningen hooguit 65 centimeter hoger worden dan de bijgebouwen die rechtstreeks gebouwd kunnen worden. Bovendien kunnen bijgebouwen dichter op de perceelsgrens worden gebouwd dan de locatie van de woningen. Gelet op de afstand tussen de nieuwe woningen en de woningen van verzoekers, is dit slechts een beperkte verhoging met een beperkte invloed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit er niet toe leidt dat het college de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan had moeten weigeren.
Is de procedure juist verlopen?
13. Verzoekers stellen dat niet is voldaan aan de informatieplicht. In de bestemmingsplannen is dit project niet opgenomen en de documenten lagen op 29 januari 2024 niet ter inzage. Ook is onduidelijk tot wanneer bezwaar ingediend kon worden.
13.1
De informatieplicht gaat niet verder dan dat bekend gemaakt moet worden dat een aanvraag is ingediend en een vergunning is verleend. Dat is gebeurd. Daarbij is ook duidelijk aangegeven tot wanneer bezwaar kan worden gemaakt. Verzoekers hebben binnen deze termijn bezwaar gemaakt.
Hoewel meer informatievoorziening en transparantie over het bouwproces voor omwonenden altijd prettig is, is dat geen vereiste voor de vergunningverlening. Een uitgebreide voorbereidingsprocedures waarbij zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht is in dit geval niet voorgeschreven. Naar verwachting zal dit punt dus niet leiden tot het herroepen van de vergunning, zodat dit ook geen grond is voor het schorsen van de vergunning.
Lekkage in kelder door al begonnen graafwerkzaamheden
14. Verzoekers stellen schade te hebben ondervonden door graafwerkzaamheden die al zijn begonnen en vrezen meer schade.
14.1
Het college geeft aan dat door de regenval afgelopen maanden veel kelders last hadden van lekkages. Voor zover dit het gevolg is van bouwwerkzaamheden, moet de aannemer daar naar kijken en dat oplossen.
14.2
Bouwwerkzaamheden brengen altijd een risico op schade voor naburige percelen met zich mee. De angst voor deze schade is geen reden om de vergunning te weigeren. Als dergelijke schade ontstaat, is het aan partijen om elkaar daar onderling op aan te spreken en de schade op te lossen.
Waardevermindering
15. Verzoekers stellen dat het uitvoeren van het bouwplan een negatief effect gaat hebben op de waarde van hun woning. Het college moet dit op voorhand onderzoeken.
15.1
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van verzoekers betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Verzoekers kunnen een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade die zij menen te hebben als gevolg van deze planologische wijziging. In het kader van de beoordeling van dat verzoek zal de schade worden vastgesteld. Er bestaat geen verplichting voor het college om die schade op voorhand vast te stellen.
Toetsingskader uitwegvergunning
16. De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het aanleggen of veranderen van een uitweg’ is vereist op grond van artikel 2.2 lid 1 onder e van de Wabo, in combinatie met artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening Drimmelen 2021. De vergunning kan slechts worden geweigerd:
  • ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
  • indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
  • indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
  • indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van openbare parkeerruimte of het openbaar groen.
Mocht het college de uitwegvergunning verlenen?
17. Verzoekers hebben geen expliciete bezwaargronden ingediend tegen de uitwegvergunning. Wel hebben zij aangegeven dat de uitweg, met name door het intensievere gebruik, tot verkeersonveilige situaties kan leiden. De voorzieningenrechter vat dit op als een bezwaargrond tegen het onderdeel ‘het aanleggen of veranderen van een uitweg’.
17.1
Het college is van oordeel dat er geen weigeringsgronden zijn en dat hij de vergunning daarom moest verlenen.
17.2
Ter zitting is gebleken dat het om een bestaande uitrit gaat. Onduidelijk is of de uitrit wordt veranderd en of de vergunning daadwerkelijk noodzakelijk was. De voorzieningenrechter gaat daar in haar voorlopige oordeel wel van uit. De enige bezwaargrond die zich richt tegen de uitwegvergunning is de verkeersveiligheid. Onder rechtsoverweging 8 heeft de voorzieningenrechter dit in het kader van de beoordeling van de verkeersveiligheid in verband met de afwijking van het bestemmingsplan al beoordeeld. De conclusie is ook hier dat, gezien de geringe omvang van het project, er geen aanleiding is voor het oordeel dat de toename van het verkeer tot een onaanvaardbare verkeersonveilige situatie leidt. Ook de situering of uitvoering van de uitrit geven geen aanleiding voor dat oordeel. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de vergunning voor de activiteit ‘het aanleggen of veranderen van een uitweg’ te schorsen.

Conclusie

18. Hoewel het bestreden besluit ten minste één gebrek kent en beter gemotiveerd zal moeten worden, zal de vergunning naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter uiteindelijk in stand kunnen blijven. De belangenafweging tussen de belangen van verzoekers en de belangen van Woonvizier en het algemeen belang dat gediend is bij het bouwen ven woningen, geeft geen aanleiding om in afwachting van de beslissing op bezwaar de vergunning te schorsen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom afwijzen.
18.1
Omdat het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen is er ook geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 12 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet
[. . .]

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…]
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
[…]
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Drimmelen 2021

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7 wordt de vergunning slechts geweigerd:
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van openbare parkeerruimte of het openbaar groen.
3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44
2.Artikel 2:10, tweede lid Wabo
3.Art. 17.1 onder a van de bestemmingsplanvoorschriften
4.Art. 1.58 van de bestemmingsplanvoorschriften