ECLI:NL:RBZWB:2024:2566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
BRE 22/4093
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot historische nieuwprijs en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.498, welke door de rechtbank als terecht werd beoordeeld. De rechtbank behandelt de geschilpunten rondom de historische nieuwprijs van de auto, de handelsinkoopwaarde, en de waardevermindering wegens schade. Belanghebbende had aangevoerd dat de historische nieuwprijs te laag was vastgesteld en dat er rekening gehouden moest worden met schade aan de auto. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld en dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende gestelde schade, aangezien deze niet meer dan normale gebruiksschade betreft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van belanghebbende wordt eveneens afgewezen, omdat er geen gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schade door de inspecteur was beoordeeld en goedgekeurd. Daarnaast wordt het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van twee jaar niet is overschreden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en de naheffingsaanslag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 juli 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.498.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende: [naam] en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Daartoe is in geschil de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto, de waardevermindering wegens schade en of belanghebbende in dat kader een beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 2 december 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes Benz A200 met [VIN-nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 1.256.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 25 november 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 9.103,24. Er is een bedrag van € 8.600 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
3.2.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat belanghebbende in de aangifte is uitgegaan van een te lage CO2-uitstoot van de auto en dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 2.754. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.
3.3.
In bezwaar heeft belanghebbende aangevoerd dat de historische nieuwprijs tot een te laag bedrag is vastgesteld, omdat daarbij moet worden uitgegaan van de historische bruto Bpm horende bij de hogere CO2-uitstoot. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar het standpunt ingenomen dat de historische nieuwprijs in de naheffingsaanslag terecht tot € 38.285 in aanmerking genomen, en heeft het bezwaar om die reden afgewezen.

Motivering

Hoogte van de naheffingsaanslag
4. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de historische nieuwprijs op een te laag bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat de historische nieuwprijs van de auto, met in achtneming van een CO2-uitstoot van 181 gr/km volgens de WLTP-meetmethode, op € 44.658 moet worden gesteld.
4.1.
Voor het geval belanghebbende in het gelijk zou worden gesteld ten aanzien van de historische nieuwprijs, doet de inspecteur een beroep op interne compensatie. De inspecteur stelt zich onder meer op het standpunt dat bij de berekening van de handelsinkoopwaarde ten onrechte een waardevermindering wegens schade in aanmerking is genomen. Daartoe voert de inspecteur aan dat belanghebbende de gestelde schade aan de auto niet aannemelijk heeft gemaakt, nu onder meer uit de foto’s bij het taxatierapport van belanghebbende niet meer dan normale gebruiksschade volgt. Als het betoog van de inspecteur slaagt, dan is de naheffingsaanslag niet te hoog, ook als de historische nieuwprijs te laag zou zijn vastgesteld. De rechtbank behandelt daarom eerst het beroep op interne compensatie.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [1] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met een bedrag aan schade. Belanghebbende heeft de totale schade berekend op € 9.103,24 en heeft verwezen naar het door hem overgelegde taxatierapport. De inspecteur heeft de bepleite schade gemotiveerd betwist.
4.4.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur en gelet op het door belanghebbende overgelegde fotomateriaal heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat met een bedrag aan schade rekening moet worden gehouden. De door belanghebbende gestelde ‘schade’ behelst naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet meer dan normale gebruiksschade zoals onder 4.4 bedoeld.
4.5.
Belanghebbende stelt voor dat geval dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het beroep op interne compensatie, omdat de inspecteur zowel bij het opleggen van de naheffingsaanslag als in zijn uitspraak op bezwaar de door hem bepleite schade heeft gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. De aangifte is voor controle uitgeworpen en naar aanleiding daarvan is alleen op het onderdeel van de CO2-uitstoot afgeweken van de aangifte. Verder heeft de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar uitsluitend een oordeel gegeven over de historische nieuwprijs. Daaruit kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontleend worden dat de schade door de inspecteur beoordeeld en akkoord bevonden zou zijn. Uit het zaaksdossier volgen ook geen feiten en omstandigheden waaruit is af te leiden dat de inspecteur bij belanghebbende de indruk heeft gewekt dat hij de schade beoordeeld heeft.
4.6.
Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt dus. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is in de vaststelling van de hoogte van de handelsinkoopwaarde ten onrechte rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de naheffingsaanslag reeds om die reden terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Vergoeding van immateriële schade
4.7.
Verder heeft belanghebbende ter zitting verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dat verzoek wijst de rechtbank af. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ontvangen op 20 april 2022. De rechtbank doet uitspraak op 18 april 2024. De redelijke termijn van twee jaar is niet overschreden. Er bestaat dan geen recht op een immateriële schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Verder wijst de rechtbank het verzoek om een immateriële schadevergoeding af. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 18 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.