ECLI:NL:RBZWB:2024:2578

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/11022 en 23/11049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan de openbaarheid van de openbare weg in samenhang met wijziging bestemmingsplan

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/11022 en 23/11049, waarin de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van de gemeenteraad van Steenbergen van 28 september 2023 beoordeelt. Dit besluit betrof de onttrekking van een gedeelte van de [straat 1] in [plaats 2], inclusief een vrachtwagenparkeerterrein, aan de openbaarheid. De rechtbank oordeelt dat de Raad de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) correct heeft toegepast, maar dat de meeste eisers niet ontvankelijk zijn omdat zij geen zienswijze hebben ingediend. Echter, de rechtbank stelt vast dat de onttrekking van de weg aan de openbaarheid een omgevingsrechtelijk besluit is, waardoor eisers ontvankelijk zijn in hun beroep, ongeacht het indienen van zienswijzen.

De rechtbank concludeert dat de Raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers, met name met betrekking tot de beschikbaarheid van vrachtwagenparkeerplaatsen. De rechtbank vernietigt het besluit van de Raad en draagt deze op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij een zorgvuldige belangenafweging moet plaatsvinden. De rechtbank kent ook proceskostenvergoeding toe aan de eisers, omdat hun beroep gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij besluiten die invloed hebben op de toegankelijkheid van wegen en parkeerplaatsen voor bedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11022 en 23/11049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2024 in de zaken tussen

[eiser 1], uit [plaats 1] , en
[eiser 2] , [eiser 3]en
[eiser 4] ,allen uit [plaats 2] , [eisers sub 1] (23/11022)
(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema),
en
[eiser 5] en [eiser 6], uit [plaats 3] , en
[eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] en [eiser 10] , [eiser 11]en
[eiser 12] en [eiser 13], allen uit [plaats 2] , [eisers sub 2] (23/11049)
(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer)
en

De raad van de gemeente Steenbergen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eisers sub 1] en [eisers sub 2] (gezamenlijk eisers) tegen het besluit van de gemeenteraad van Steenbergen (de Raad) van 28 september 2023, waarin hij besluit om een gedeelte van de [straat 1] in [plaats 2] , waaronder een (vrachtwagen)parkeerterrein, aan de openbaarheid te onttrekken.
2. Het ontwerpbesluit heeft vanaf 10 juni 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het kader van het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat tegen dit besluit direct beroep moet worden ingesteld. [1]
2.1.
De Raad heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. [eisers sub 1] hebben hierop gereageerd met een aanvulling over de ontvankelijkheid.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 12] , bijgestaan door hun gemachtigden en [naam 1] en [naam 2] namens de Raad.

Totstandkoming van het besluit en omvang van het geding

3. De Raad heeft op 25 september 2023 bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een omvorming van het gebied ten westen van de verlegde [straat 1] van bedrijvigheid naar woningbouw. Om vrachtverkeer uit dit gebied te weren wordt er een knip gemaakt in de [straat 1] en wordt de huidige [straat 1] naar het oosten verlegd om zo te zorgen dat het vrachtverkeer langs de nieuw woonwijk rijdt en niet er doorheen. Daarvoor moet een deel van de huidige weg aan de openbaarheid worden onttrokken. Dat geldt ook voor het (vrachtwagen)parkeerterrein aan de noordzijde van de [straat 1] . Het ontwerponttrekkingsbesluit en het ontwerpbestemmingsplan zijn tegelijkertijd ter inzage gelegd. In dezelfde raadsvergadering is zowel besloten een deel van de [straat 1] aan de openbaarheid te onttrekken als het bestemmingsplan vast te stellen.
3.1
Deze beroepen zien op deze onttrekking van een deel van de [straat 1] aan de openbaarheid. Deze beroepen gaan dus niet over het nieuwe bestemmingsplan of de ontwikkelingen die dat met zich brengt.
3.2
De meeste eisers hebben een bedrijf aan of nabij de [straat 1] en maken gebruik van de straat zelf of het (vrachtwagen)parkeerterrein. Enkele eisers zijn zelfstandig vrachtwagenchauffeur en parkeren daar hun vrachtwagen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de Raad op goede gronden een gedeelte van de [straat 1] aan de openbaarheid heeft onttrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn eisers ontvankelijk?
7. De Raad stelt dat de meeste eisers niet ontvankelijk zijn omdat ze geen zienswijze hebben ingediend. Alleen [eiser 12] en [eiser 13] hebben dat wel gedaan en zijn ontvankelijk in hun beroep. De andere eisers kan worden verweten dat ze geen zienswijze hebben ingediend, zodat ze geen beroep in kunnen stellen bij de bestuursrechter. [2] Het gaat hier ook niet om een omgevingsrechtelijke zaak waarbij volgens de rechtspraak [3] het niet indienen van een zienswijze aan eisers niet tegengeworpen kan worden. [4] De Raad heeft aangevoerd dat de dossiers wel gelijktijdig zijn behandeld, maar dat er geen directe binding tussen beide dossiers is. Er is geen sprake van coördinatie van besluitvorming als bedoeld in paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vindt daarnaast dat met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) de juiste procedure is gevolgd. Hij had daartoe geen apart besluit hoeven te nemen. Ambtshalve kennisgeving in de publicatie is daartoe voldoende. [5]
7.1
[eisers sub 1] stellen dat de Raad ten onrechte de UOV heeft toegepast. Volgens de wet hoeft dit alleen als een belanghebbende heeft verzocht om een weg aan de openbaarheid te onttrekken. [6] Dit zou ook kunnen als de Raad apart heeft besloten om deze procedure toe te passen. Dat is echter niet gebeurd. Dat houdt in dat de Raad de normale procedure toe had moeten passen en het [eisers sub 1] niet tegengeworpen kan worden dat zij geen zienswijze hebben ingediend.
Bovendien laat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ruimte om besluiten op grond van de Wegenwet wel degelijk aan te merken als omgevingsrechtelijk besluit. Het verdrag van Aarhus moet ruim uitgelegd worden. Hier hangt het besluit tot onttrekking van de weg aan de openbaarheid onlosmakelijk samen met de vaststelling van het bestemmingsplan dat de transformatie van een bedrijventerrein naar woongebied mogelijk maakt. Daarom is dit wel degelijk een omgevingsrechtelijk besluit.
7.2
De volgens de Raad niet-ontvankelijke [eisers sub 2] geven aan dat ze wel degelijk een zienswijze hebben ingediend. Formeel was deze gericht tegen het ontwerpbestemmingsplan, maar ze hebben zich daarin ook uitdrukkelijk uitgelaten over het onttrekken aan de openbaarheid van met name de vrachtwagenparkeerplaats.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat geen uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit hoeft te worden genomen om afdeling 3.4 van de Awb, waarin de UOV is geregeld, toe te kunnen passen. [7] Het is voor het uitsluiten van de mogelijkheid om bezwaar te maken voldoende dat het bestreden besluit feitelijk met toepassing van de UOV is voorbereid. Nu vaststaat dat het besluit van 28 september 2023 tot het onttrekken aan de openbaarheid van de [straat 1] met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid, stond tegen dit besluit alleen rechtstreeks beroep open bij de rechtbank.
7.4
Artikel 6:13 van de Awb bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers sub 1] geen zienswijze hebben ingediend. Voor [eisers sub 2] , met uitzondering van de heren [eisers 12 en 13] , geldt hetzelfde. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of hen redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht.
7.5
De ABRvS heeft in de uitspraak van 14 april 2021 [8] geoordeeld dat artikel 6:13 van de Awb voor belanghebbenden niet in overeenstemming is met het Verdrag van Aarhus. Artikel 6:13 van de Awb mag, in gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de UOV van toepassing is, niet worden tegengeworpen. Het gaat dan om wetten en regelingen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat de Wegenwet niet is opgenomen in de opsomming van wetten die de ABRvS in ieder geval als omgevingsrechtelijke zaak beschouwt.
7.6
Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraak van 13 juli 2022 [9] geoordeeld dat een besluit op grond van een andere dan in de uitspraak van 14 april 2021 genoemde wetten onder omstandigheden ook een omgevingsrechtelijke zaak kan zijn. Uit deze uitspraak volgt echter ook dat de eisende partij dan wel aannemelijk moet maken dat het bestreden besluit aanzienlijke gevolgen voor het milieu heeft. Om dit aannemelijk te maken wijzen [eisers sub 1] op de samenhang met de bestemmingsplanprocedure.
7.7
De rechtbank is van oordeel dat het besluit in dit geval aangemerkt moet worden als een omgevingsrechtelijk besluit. Hoewel het college ter zitting heeft aangevoerd dat het besluit tot onttrekking van de weg aan de openbaarheid en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan losstaande besluiten zijn, is er wel degelijk sprake van samenhang. Materieel gezien zijn beide besluiten nodig om het gebied te transformeren van bedrijventerrein naar woongebied. Beide besluiten zijn gelijktijdig door de Raad onder hetzelfde agendapunt genomen en verwijzen naar elkaar. Het feit dat het besluit tot onttrekking aan de openbaarheid van bepaalde gedeelten van de [straat 1] een noodzakelijk onderdeel is van deze transitie van het gebied maakt dat het onttrekkingsbesluit in dit geval een omgevingsrechtelijk besluit is.
7.8
Nu de rechtbank van oordeel is dat het hier een omgevingsrechtelijk besluit betreft hoeven belanghebbenden geen zienswijzen in te dienen om beroep in te kunnen stellen. [10] Alle eisers zijn belanghebbend bij het besluit tot onttrekking van een deel van de [straat 1] aan de openbaarheid. De omstandigheid dat bepaalde eisers geen zienswijze hebben ingediend of die formeel uitsluitend hebben ingediend tegen het bestemmingsplan is daarom niet van belang voor de beoordeling van de ontvankelijkheid. Hen kan dan ook niet verweten worden dat ze geen zienswijze hebben ingediend. Alle eisers zijn ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
8. De beslissing om een weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, behoort tot de bevoegdheid van de Raad, die daarbij beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen en of de Raad in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. [11]
Moest de Raad zienswijzen over het bestemmingsplan meewegen?
9. Eisers geven aan dat de Raad ten onrechte alleen de zienswijzen van de heren [eisers 12 en 13] als zienswijze heeft meegenomen, terwijl ook de andere eisers inhoudelijk een zienswijze tegen het onttrekken van het parkeerterrein of een deel van de [straat 1] aan de openbare weg hebben ingediend. Uit het besluit blijkt niet dat de belangen van de omliggende bedrijven zijn meegenomen in de belangenafweging.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt. Het bestuursorgaan is verplicht de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren bij de voorbereiding van een besluit en moet de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [12] In dit geval hebben verschillende eisers hun zienswijze formeel gericht tegen het ontwerpbestemmingsplan, terwijl die inhoudelijk gingen over het onttrekken van een deel van de [straat 1] en het parkeerterrein aan de openbaarheid. Inhoudelijk had de Raad daarmee inzicht in de door partijen in hun zienswijzen aangedragen feiten en belangen. De wet geeft het bestuursorgaan een eigen verantwoordelijkheid om feiten en belangen in kaart te brengen. De Raad kan zich dus niet verschuilen achter het argument dat de feiten en belangen in de verkeerde procedure zijn ingediend, maar had deze ambtshalve moeten verzamelen en in de belangenafweging in het bestreden besluit moeten betrekken. Dat heeft hij ten onrechte niet gedaan.
Heeft de Raad de belangen correct afgewogen met betrekking tot het parkeerterrein?
10. Eisers stellen dat de Raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van voldoende parkeerplaatsen in de bebouwde kom van [plaats 2] . Zeker in het weekeinde wordt het parkeerterrein, dat overigens niet alleen voor vrachtwagens is, intensief gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens. Op eigen terrein is niet of niet altijd voldoende ruimte om de vrachtwagens te parkeren of het is erg lastig om het terrein op te rijden. Er zijn wel plannen voor een nieuw vrachtwagenparkeerterrein, maar die zijn nog niet concreet en ook op een verdere afstand. [eiser 5] vreest voor de bereikbaarheid van zijn perceel vanwege de verwachte parkeerproblemen met personenauto’s.
10.1
De Raad wijst erop dat er volgens parkeeronderzoek, ook in het weekeinde, nog voldoende parkeerplaatsen overblijven. Hij ziet het niet als zijn taak om een parkeerterrein voor vrachtwagens te blijven faciliteren. Volgens het bestemmingsplan mag maximaal 75% van het perceel bebouwd worden, waardoor voldoende ruimte overblijft om op eigen terrein te parkeren. Dat dit niet altijd meer kan is het gevolg van afsplitsingen van het perceel in het verleden en is de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers. Een vrachtwagenparkeerterrein conflicteert met de nieuwe woonfunctie die in het gebied plaats gaat vinden. De Raad wil vrachtwagenparkeren in de dorpskernen op termijn helemaal beëindigen. Vrachtwagens kunnen terecht op het parkeerterrein op het bedrijventerrein Reinierpolder in Steenbergen. De Raad is nog wel op zoek naar een ander alternatief voor vrachtwagenchauffeurs.
Voor personenauto’s is in 2019 een parkeeronderzoek uitgevoerd voor de hele kern [plaats 2] . Daaruit blijkt dat er nog voldoende restcapaciteit in het betreffende gebied is. Bovendien worden er nog 18 extra parkeerplaatsen aangelegd.
10.2
Deze beroepsgrond slaagt. Hoewel de Raad niet zonder meer verplicht is om permanent vrachtwagenparkeerplaatsen in stand te houden, moet een besluit tot onttrekking van die parkeerplaatsen wel zorgvuldig tot stand komen en moet de Raad alle betrokken feiten en belangen daarin meewegen. Daarbij is het niet op voorhand onredelijk om van bedrijven te verwachten dat ze hun bedrijfsvoering aanpassen aan de nieuwe situatie.
10.3
De Raad heeft de relevante feiten en belangen onvoldoende in beeld gebracht. Er is geen deskundig onderzoek gedaan naar de vraag en het aanbod van vrachtwagenparkeerplaatsen in [plaats 2] en de alternatieve locatie in [plaats 4] . De stelling dat een ambtenaar een keer langs is gereden en heeft geconstateerd dat er nog voldoende parkeergelegenheid was, is onvoldoende. Dit geeft geen representatief beeld van de situatie en bovendien is niet duidelijk hoeveel parkeergelegenheid er zou moeten zijn. Uit het besluit blijkt niet welke bedrijven belang hebben bij het in stand houden van de vrachtwagenparkeerplaatsen en hoe hun belangen zijn meegenomen in de besluitvorming. Ook met betrekking tot eisers die wel een zienswijze hebben ingediend, heeft geen expliciete belangenafweging plaatsgevonden.
De Raad heeft de wens het gebied te transformeren naar een woongebied, maar moet daarbij wel rekening houden met de belangen van bedrijven die vooralsnog in het gebied gevestigd blijven. De situatie waarbij bestaande bedrijven worden geconfronteerd met het verwijderen van parkeerplaatsen is anders dan een nieuwe ontwikkeling waarbij op voorhand duidelijk is dat bedrijven voor eigen parkeergelegenheid moeten zorgen. Voor wat betreft het parkeren van personenauto’s is de situatie goed in kaart gebracht en is voldoende rekening gehouden met de omliggende bedrijven. Het is niet aannemelijk dat er grote problemen gaan ontstaan met betrekking tot het parkeren van personenauto’s.
Voor vrachtwagenparkeren ligt dat anders. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van omliggende bedrijven met betrekking tot het kunnen parkeren van hun eigen vrachtwagens en vrachtwagens die bij hun bedrijf komen laden en lossen onvoldoende in kaart zijn gebracht en dat er geen sprake is geweest van een zorgvuldige besluitvorming waarbij alle betrokken belangen zijn meegewogen. De rechtbank zal daarom het besluit vernietigen voor zover het gaat over de onttrekking van het parkeerterrein aan de openbaarheid.
Blijven de bedrijven voldoende bereikbaar?
11. [eisers sub 1] vrezen dat met name de noordzijde van hun perceel niet meer bereikbaar is voor vrachtwagens. Om die ingang te bereiken, moeten de vrachtwagens, na realisatie van de onttrekking aan de openbaarheid, achteruit het stuk [straat 1] in het verlengde van de [straat 2] in. Door de draaicirkel van met name lange vrachtwagens (18-18,75m), maar ook al bij vrachtwagens van 16,5 meter, lukt dat waarschijnlijk niet. De draaicirkel komt dan over de percelen waarop twee onder één kap woningen worden gebouwd heen. Ter zitting geven [eisers sub 1] aan dat de draaicirkels die zijn ingetekend op zich kunnen kloppen, maar dat daarbij wel de vrachtwagen bij het in- en uitrijden op een andere plaats is ingetekend. Dat houdt in dat goed uitrijden alleen lukt als de vrachtwagen één tot twee meter opschuift ten opzichte van het inrijden. Dat kan praktisch gezien niet en leidt dus tot een onjuiste afweging.
11.1
De Raad geeft aan dat de nieuwe weg voldoende breed is voor vrachtauto’s. Hij is ook bereid te kijken naar een maatwerkoplossing in de inrichting van de openbare weg. [eisers sub 1] zijn niet ingegaan op de uitnodiging om daarover te overleggen.
11.2
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de Raad onvoldoende de belangen van met name [eisers sub 1] heeft meegewogen bij het besluit om het zuidelijke weggedeelte van de [straat 1] aan de openbaarheid te onttrekken. Ter zitting is gebleken dat de Raad niet op de hoogte is van de lengte van de vrachtauto’s waarmee het bedrijf bereikbaar moet zijn. Ook is de Raad niet op de hoogte van de stelling van [eisers sub 1] dat door een inrijverbod voor vrachtauto’s het bedrijf voor vrachtauto’s uitsluitend bereikbaar is via de noordzijde, die door het verleggen van de weg erg lastig bereikbaar wordt. Laden en lossen aan de oostzijde en de zuidzijde van het pand is door dat inrijverbod niet mogelijk.
Het feit dat de Raad [eisers sub 1] heeft uitgenodigd om naar praktische oplossingen te zoeken, maakt dat niet anders. Deze uitnodiging is pas na de besluitvorming verstuurd. De rechtbank toetst of het bestreden besluit op goede gronden tot stand is gekomen en komt tot het oordeel dat dat niet is gebeurd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom ook vernietigen wat betreft de onttrekking van het zuidelijke weggedeelte van de [straat 1] .

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet de Raad een zorgvuldige en expliciete belangenafweging maken, ongeacht of hij wederom besluit dat het hele (vrachtwagen)parkeerterrein moet vervallen of juist besluit een deel in stand te houden. Dat betekent dat de Raad alle feiten en de betrokken belangen in beeld moet brengen en zijn keuze op basis van die feiten en alle betrokken belangen goed moet motiveren. De Raad krijgt hier drie maanden de tijd voor.
12.1
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, komen [eisers sub 1] en [eisers sub 2] in aanmerking voor vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Het griffierecht bedraagt € 184,-. De Raad moet dit vergoeden. De proceskosten bedragen € 875,- per punt, waarbij de rechtbank elke groep van eisers twee punten toekent, één voor het indienen van een beroepschrift en één voor het bijwonen van de zitting. Dat betekent dat de Raad aan [eisers sub 1] en [eisers sub 2] ieder € 1.750,- aan proceskostenvergoeding moet betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 september 2023;
- draagt de Raad op binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Raad in de proceskosten van [eisers sub 1] en [eisers sub 2] tot een bedrag van ieder € 1.750,-;
- bepaalt dat de Raad het griffierecht van € 184,- aan [eisers sub 1] en [eisers sub 2] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 19 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Wegenwet
Artikel 9
1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten.
Artikel 11
1. Ieder belanghebbende bij een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, heeft het recht aan den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
2. Op de voorbereiding van de beslissing op het verzoek is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3. Weigert de raad aan het verzoek te voldoen, dan staat aan den verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb.
2.Art. 6.13 van de Awb
3.EHvJ, 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7
4.ABrvS, 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1981
5.ABRvS, 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1439
6.Art. 11, lid 2 van de Wegenwet
7.ABRvS, 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1439
8.ABRvS, 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786
9.ABrvS, 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1981
10.ABRvS, 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786
11.ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1169 en ABRvS, 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2008
12.Art. 3:2 en 3:4 Awb