ECLI:NL:RBZWB:2024:2584
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van box 3
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.917. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt het beroep op 20 maart 2024 en hoort zowel belanghebbende als de vertegenwoordigers van de inspecteur. Belanghebbende stelt dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verlaagd moet worden naar nihil, omdat de koopsom van zijn woning, die op de derdengeldenrekening van de notaris stond, geen rendement heeft opgeleverd. De inspecteur betwist dit en stelt dat de Wet rechtsherstel box 3 niet van toepassing is, omdat de theoretische belasting hoger uitvalt dan de belasting op basis van het forfaitaire stelsel.
De rechtbank oordeelt dat belanghebbende door het forfaitaire stelsel onrechtmatig wordt geconfronteerd met een heffing die hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. De rechtbank concludeert dat er op de derdengeldenrekening geen of een verwaarloosbaar rendement is genoten en dat de aanslag moet worden verminderd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.813 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.