In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2024, wordt de zaak behandeld van een Belgische ondernemer die in Nederland belastingaanslagen en een verzuimboete heeft ontvangen. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die eerder de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) had opgelegd. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de boetebeschikking gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende in 2018 in België woonde en een bedrijf had in Nederland. Na het niet indienen van de aangifte IB/PVV en Zvw, heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen opgelegd. De belanghebbende heeft later een aangifte ingediend met een lager belastbaar inkomen, maar de inspecteur heeft de aanslagen verminderd, waarbij hij de boete handhaafde. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen van de belanghebbende en dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag te hoog was vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar dat de belanghebbende geen premie volksverzekeringen en Zvw-bijdrage verschuldigd is, omdat de Belgische sociale zekerheid op hem van toepassing is. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV en vernietigt de aanslag Zvw, en kent de belanghebbende een proceskostenvergoeding toe. De uitspraak benadrukt de omkering en verzwaring van de bewijslast bij niet tijdige aangifte en de noodzaak voor de inspecteur om een redelijke schatting te maken van het inkomen.