ECLI:NL:RBZWB:2024:2670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
23/3679 en 23/3894
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor woning met garage in Roosendaal

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/3679 en 23/3894, waarin eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, in beroep zijn gegaan tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met garage op een perceel in Roosendaal. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders op 13 juni 2023. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 21 maart 2024, waarbij de gemachtigden van de eisers en de derde partij aanwezig waren, maar eisers 3 en 4 niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van een woning op een perceel dat volgens het bestemmingsplan niet geschikt is voor woningbouw. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de stelling dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing is. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat de motivering van het besluit voldoet aan de eisen van de wet en er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3679 en 23/3894 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] ,

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),
en
[eiser 3]en
[eiser 4], uit [plaats 1] ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
eisers,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, het college
(gemachtigde: mr. F.J.L.M. Claus).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met garage op het perceel [straat] tussen huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] ( [kavelnummer] ) in [plaats 1] .
1.1.
Het college heeft deze vergunning bij besluit van 13 juni 2023 verleend.
1.2.
Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van [eiser 1 en eiser 2] , de gemachtigde van het college en mevrouw [naam 1] en de derde partij in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en deskundige [naam 2] . [eiser 3 en eiser 4] en hun gemachtigde waren niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 29 november 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor het bouwen van een woonhuis met garage aan de [straat] [kavelnummer] in [plaats 1] (kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , [sectie] , [perceelnummer] ).
2.1.
In het van toepassing zijnde bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” heeft het betreffende perceel (circa 440m2 groot) de enkelbestemming ‘ [bestemming] ’. Op het perceel is blijkens het bestemmingsplan een bouwvlak van slechts 2 meter breed aanwezig, dat te klein is om een nieuwe (vrijstaande) woning te kunnen realiseren.
2.2.
Het college heeft het bouwplan voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de commissie). De commissie heeft in haar advies van 2 juni 2022? geoordeeld dat het plan, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving, voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
2.3.
De aanvraag, de ontwerpbeschikking en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen hebben van 3 oktober 2022 tot en met 14 november 2022 ter inzage gelegen in het kader van het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft daarin aangegeven voornemens te zijn een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo).
2.4.
Naar aanleiding van deze ontwerpbeschikking zijn drie schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht, waaronder door [eiser 1 en eiser 2] op 7 november 2022 en door [eiser 3 en eiser 4] op 10 november 2022. De percelen van eisers grenzen aan het perceel van vergunninghouder.
2.5.
Op 1 juni 2023 heeft de gemeenteraad van de gemeente Roosendaal een verklaring van geen bedenkingen afgegeven over het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning.
2.6.
In het bestreden besluit heeft het college, onder weerlegging van de zienswijzen, de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “gebruiken in strijd met het bestemmingplan”.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van de woning met garage. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5 . Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wabo. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. [1]
Beroepsgronden [eiser 1 en eiser 2]
6. [eiser 1 en eiser 2] hebben – samengevat – gesteld dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, althans dat een goede ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit ontbreekt. Eisers hebben erop gewezen dat de nieuwe woning een stuk hoger zal worden dan hun woning en dat er een muur van 3,08 meter hoog en bijna 19 meter lang komt op een afstand van slechts 3 meter van hun woning. Volgens eisers zal dit ertoe leiden dat zij minder zonlicht en meer schaduw krijgen op hun perceel. Zij vrezen dat zij als gevolg daarvan vochtproblemen zullen krijgen in de gevel van hun woning en dat het rendement van hun zonnepanelen zal verminderen. Tot slot hebben eisers aangevoerd dat niet wordt voorzien in een waterberging van voldoende omvang.
Beroepsgronden [eiser 3 en eiser 4]
7. [eiser 3 en eiser 4] hebben gesteld dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend door het college, omdat sprake is van een kennelijke privaatrechtelijke belemmering. Daartoe hebben eisers aangevoerd dat zal worden gebouwd op de erfgrens, terwijl zij daar geen toestemming voor hebben gegeven.
Beoordeling
8. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijke bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
8.1.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
het Bouwbesluit en de bouwverordening
8.2.
Gesteld noch gebleken is dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit of de bouwverordening.
het bestemmingsplan
9 . Op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” heeft het perceel van vergunninghouder de bestemming ‘ [bestemming] ’. De hierop van toepassing zijnde regels bepalen onder andere dat op de grond bestemd voor ‘ [bestemming] ’:
  • hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak;
  • op gronden buiten het bouwvlak het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van deze gronden mag bedragen met een maximum van 45m2 bij bouwpercelen van 200m2 tot 500m2;
  • de goothoogte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter mag bedragen.
9.1.
Aangezien de aanvraag voorziet in het oprichten van een woning met garage op een perceel zonder bruikbaar bouwvlak stelt de rechtbank vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
9.2.
Omdat de aanvraag niet past binnen de voorschriften van het bestemmingsplan, moet de aanvraag ingevolge het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo mede worden aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. De vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
9.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, geldt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Goede ruimtelijke ordening
10. Volgens het college is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor verwijst zij naar de ruimtelijke onderbouwing, gedateerd 14 februari 2022. Hierin wordt geconcludeerd dat de afwijking van het bestemmingsplan niet stuit op overwegende bezwaren van ruimtelijke, functionele, beleidsmatige of milieukundige aard.
10.1.
De rechtbank begrijpt dat [eiser 1 en eiser 2] stellen dat het bouwplan wel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het open karakter van [naam bestemmingsplan] én het open karakter van hun eigen woning wordt aangetast en omdat het
bouwplan niet past binnen de Structuurvisie Roosendaal 2025.
10.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
10.3.
De rechtbank overweegt dat is gebleken dat de woning met garage die vergunninghouder wil bouwen ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan wel was voorzien, alleen op een andere plaats. Ten gevolge van een wijziging in de verkaveling ligt er op het perceel van vergunninghouder geen bruikbaar bouwvlak. Daarom dient het college een omgevingsvergunning te verlenen om de bouw van deze woning met garage alsnog mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een logische afbouw van de wijk. Voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid is in de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van een fictief bouwvlak. Het college heeft onweersproken gesteld dat de omvang van dit fictieve bouwvlak is afgestemd op de bouwvlakken op de naastgelegen percelen. Vervolgens is getoetst of het bouwplan op dit fictieve bouwvlak aan de overige planregels voldoet. Dat blijkt grotendeels het geval. Ter zitting is onweersproken gesteld door het college dat enkel de hoogte van het hoofdgebouw en het bijgebouw iets afwijken van de toegestane hoogte op grond van de planregels, maar dat die afwijking acceptabel is nu deze binnen een marge van 10% blijft.
10.4.
Met betrekking tot de stelling dat het bouwplan een aantasting vormt van het open karakter van [plaats 1] en het open karakter van de eigen woning van [eiser 1 en eiser 2] overweegt de rechtbank dat de commissie heeft geoordeeld dat het plan, ook in verband met de omgeving, voldoet aan de redelijke eisen van welstand
.Het college heeft onweersproken gesteld dat daarbij rekening is gehouden met de bestaande bebouwing op de naburige percelen, dus ook met de woning van eisers. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan een advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Eisers hebben echter niet gesteld dat het advies gebreken vertoont en zij hebben evenmin een tegenadvies overgelegd van een andere deskundige waaruit blijkt dat het advies van de commissie in strijd is met de welstandsnota. Het college mocht het advies van de commissie dus zonder nadere toelichting overnemen. Dat het bouwplan een aantasting vormt van het open karakter van [plaats 1] en het open karakter van de woning van eisers is gelet hierop niet gebleken.
10.5.
Eisers hebben hun stelling dat het bouwplan niet past binnen de Structuurvisie Roosendaal 2025 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
10.6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Verminderde zonlichtinval op het perceel/woning van [eiser 1 en eiser 2] ?
10.7.
Met betrekking tot de stelling van [eiser 1 en eiser 2] dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de zonlichtinval, althans schaduwwerking op hun perceel en woning overweegt de rechtbank als volgt. Het college heeft een bezonningsstudie uitgevoerd, gebaseerd op het vergunde bouwplan, en de te verwachten gevolgen van het bouwplan voor de lichtinval op die manier inzichtelijk gemaakt. Uit deze bezonningstudie blijkt dat sprake is van een normale bezonningssituatie in een bestaande woonwijk en dat geen sprake is van een onaanvaardbare beperking van het woon- en leefklimaat van eisers. Gesteld noch gebleken is dat deze bezonningsstudie zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat het college zich hier niet op heeft mogen baseren. [4] Dat de verminderde lichtinval zou leiden tot vochtproblemen in de gevel van eisers of een (aanzienlijke) vermindering van het rendement van hun zonnepanelen is in het geheel niet onderbouwd en gelet op de uitkomsten van de bezonningsstudie naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk.
Waterberging
10.8.
[eiser 1 en eiser 2] hebben gesteld dat conform het gemeentelijk waterbeleid waterberging aangelegd moet worden voor elke toename aan verharding. In dit geval bedraagt de toename aan verharding volgens eisers 190m2, terwijl in de ruimtelijke onderbouwing wordt uitgegaan van 100m2. In de ruimtelijke onderbouwing wordt volgens eisers dan ook ten onrechte geconcludeerd dat een waterberging van 6m3 voldoende is.
10.9.
De rechtbank overweegt dat als ervan wordt uitgegaan dat het bouwplan leidt tot een toename aan verharding van 190m2, dit blijkens de rekenregel uit het gemeentelijk beleid betekent dat voldaan moet worden aan een bergingseis van 190 x 0,06 = 11,52m3 waterberging. Vergunninghouder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het bouwplan niet inhoudt dat het hele perceel zal worden verhard. Een groot deel van het perceel, ongeveer 200m2, zal volgens vergunninghouder vrij blijven van verharding. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en concludeert dat gelet hierop voldoende ruimte aanwezig is op het eigen terrein om aan een bergingseis van 11,52m3 te kunnen voldoen. De waterberging vormt naar het oordeel van de rechtbank dus geen belemmering voor het onderhavige bouwplan.
Bouwen op de erfgrens van [eiser 3 en eiser 4] ?
10.10.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding bestaat wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Om te kunnen oordelen dat sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter moet geen nader onderzoek noodzakelijk zijn.
10.11.
De rechtbank overweegt dat dat [eiser 3 en eiser 4] hun stelling dat op de erfgrens wordt gebouwd niet met stukken hebben onderbouwd. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk waar zij dit op baseren. Vergunninghouder heeft betwist dat op of over de erfgrens wordt gebouwd. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat tegen de erfgrens aan zal worden gebouwd. Gelet hierop is van een (evidente) privaatrechtelijke belemmering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Van nadelige gevolgen van het besluit voor eisers die onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen is niet gebleken. De overige stellingen van [eiser 1 en eiser 2] behoeven gelet op hetgeen ter zitting is besproken geen bespreking meer. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

13. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.zie ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44.
2.ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
3.AbRS 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1703)
4.Zie ABRvS 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3838