ECLI:NL:RBZWB:2024:2671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/3486 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WIA-voorschotten en de beoordeling van dringende redenen

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de terugvordering van voorschotten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die als chauffeur werkzaam was, heeft op 8 maart 2022 een WIA-uitkering aangevraagd na uitval op 3 juni 2020. Eiser stelt dat het UWV fouten heeft gemaakt in de interne communicatie en dat hij onterecht voorschotten heeft ontvangen waar hij niet om heeft gevraagd. Het UWV heeft in een besluit van 12 januari 2023 medegedeeld dat eiser teveel voorschot heeft ontvangen en dat hij € 3.392,52 moet terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft zijn bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem heeft, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke gevolgen. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat dringende redenen voor het afzien van terugvordering slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen. Eiser was op de hoogte van de terugvordering en de rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering van de voorschotten.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bepaalt dat hij het griffierecht niet terugkrijgt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3486 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Procesverloop

1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) inzake de terugvordering van voorschotten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het UWV mr. M.W.G. Bombeeck.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is werkzaam geweest als chauffeur bij [transportbedrijf] . Op 3 juni 2020 is eiser voor dat werk uitgevallen. Op 8 maart 2022 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Het UWV heeft in een besluit van 16 juni 2022 aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 1 juni 2022 alvast een voorschot op de WIA-uitkering krijgt van € 1.724,52 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Met ingang van 20 juni 2022 is eiser gaan werken bij [N.V.] .
In een wijzigingsformulier van 15 september 2022 heeft eiser aangegeven dat hij in loondienst gaat werken en dat hij wil dat het UWV het voorschot op de WIA-uitkering stopzet.
Op 23 september 2022 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat het voorschot op
1 oktober 2022 wordt stopgezet omdat eiser inkomsten heeft.
Met het besluit van 11 oktober 2022 is de WIA-uitkering afgewezen per 1 juni 2022. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Bij besluit van 15 december 2022 is aan eiser met ingang van 1 juni 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) toegekend.
In het besluit van 12 januari 2023 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij over de periode van 1 juni 2022 tot en met 30 september 2022 teveel voorschot op grond van de WIA heeft ontvangen. Hij moet een bedrag van € 3.392,52 aan het UWV terugbetalen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 januari 2023. Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren ongegrond verklaard.
3. Eiser voert aan dat het UWV fouten heeft gemaakt met betrekking tot interne communicatie en achterliep met de behandeling van WIA-aanvragen. Hierdoor zijn er voorschotten betaald waar eiser niet om vroeg en waartegen hij zich heeft verzet. Volgens eiser heeft het UWV niet naar hem geluisterd en is het UWV doorgegaan met het uitkeren van voorschotten.
4. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd. Het UWV kan op grond van het zesde lid van dit artikel besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:392) kunnen dringende redenen als hiervoor bedoeld slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale en/of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Het is aan de betrokkene om te onderbouwen dat er sprake is van sociale en/of financiële gevolgen. Niet is gebleken dat de terugvordering van de te veel betaalde WIA-voorschotten voor eiser onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft gehad. In het besluit van 16 juni 2022 waarbij aan eiser een voorschot op grond van de WIA is toegekend is hij erop gewezen dat ingeval van inkomsten het te veel ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Uit een brief van 26 oktober 2023 blijkt dat eiser wist dat hij teveel kreeg. Gelet op het vorenstaande is het UWV terecht overgegaan tot terugvordering van de voorschotten.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 17 april 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.