ECLI:NL:RBZWB:2024:2671
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WIA-voorschotten en de beoordeling van dringende redenen
Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de terugvordering van voorschotten op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die als chauffeur werkzaam was, heeft op 8 maart 2022 een WIA-uitkering aangevraagd na uitval op 3 juni 2020. Eiser stelt dat het UWV fouten heeft gemaakt in de interne communicatie en dat hij onterecht voorschotten heeft ontvangen waar hij niet om heeft gevraagd. Het UWV heeft in een besluit van 12 januari 2023 medegedeeld dat eiser teveel voorschot heeft ontvangen en dat hij € 3.392,52 moet terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft zijn bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak op 4 april 2024 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor hem heeft, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke gevolgen. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat dringende redenen voor het afzien van terugvordering slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aangenomen. Eiser was op de hoogte van de terugvordering en de rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering van de voorschotten.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bepaalt dat hij het griffierecht niet terugkrijgt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.