Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 april 2019 wordt verlaagd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de terugvordering van te veel betaalde WIA-uitkering door het Uwv aan de orde is. Appellante ontvangt sinds 9 november 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar door haar inkomsten uit arbeid kan het Uwv de uitkering nog niet definitief vaststellen. Het Uwv heeft in 2019 vastgesteld dat appellante te veel voorschot heeft ontvangen en heeft haar uitkering verlaagd. Appellante is het niet eens met deze besluiten en heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard door de rechtbank. In hoger beroep handhaaft appellante haar standpunten, waaronder dat er geen hoorzittingen hebben plaatsgevonden en dat er sprake is van een discrepantie tussen haar loonstroken en de gegevens in Suwinet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv overtuigend heeft aangetoond dat de berekeningen correct zijn en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft de argumenten van appellante voldoende besproken en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.