ECLI:NL:RBZWB:2024:277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
21 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 22_4769
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen zuiveringsheffing en onroerendezaakbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De rechtbank behandelt de bezwaren van belanghebbende tegen verschillende aanslagen, waaronder de zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor de jaren 2020 en 2021, de onroerendezaakbelasting (OZB) en reclamebelasting. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen voor 2020 en 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanslagen, omdat deze naar een verkeerd adres waren gestuurd. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende op de hoogte was van de registraties in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tijdig bezwaar kon maken. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren terecht is en dat de aanslag zuiveringsheffing voor 2021 terecht aan belanghebbende is opgelegd. De beroepen worden ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/4769 tot en met 22/4771 en 22/4787 tot en met 22/4789

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. T. van Riel),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Breda en waterschap Brabantse Delta), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 september 2022 en 23 september 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] (de winkel) de volgende beschikking en aanslagen opgelegd:
Beschikking / aanslag en belastingjaar
Aanslagnummer
Dagtekening
Zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2020
[aanslagnummer 1]
31 januari 2022
Zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2021
[aanslagnummer 2]
30 april 2022
WOZ-waarde van de winkel, onroerendezaakbelasting gebruiker (OZB) en rioolheffing gebruiker 2020
[aanslagnummer 3]
31 augustus 2021
Reclamebelasting 2019
[aanslagnummer 4]
30 juni 2021
Reclamebelasting 2020
[aanslagnummer 5]
30 juni 2021
Reclamebelasting 2021
[aanslagnummer 6]
30 juni 2021
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het jaar 2021 ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de overige aanslagen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, vergezeld van [naam 1] (van [stichting] ) en bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. T. van Riel. Namens de heffingsambtenaar was aanwezig: [naam 2] .
Feiten
2.1.
De winkel aan de [adres 1] te [plaats 1] is in eigendom van de heer [naam 3] . In de winkel worden rieten manden, stoelen en tafels ten verkoop aangeboden.
2.2.
Belanghebbende is door de heffingsambtenaar aangemerkt als gebruiker van de winkel.
2.3.
Belanghebbende verblijft sinds mei 2018 in Nederland. Hij is voor [naam 3] gaan werken en woonde in een pand aan de [adres 2] te [plaats 1] . Belanghebbende stond vanaf medio 2018 in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op een adres in [plaats 2] . Vanaf januari 2019 stond hij ingeschreven op het [adres 3] te [plaats 1] en vanaf december 2021 op het [adres 4] te [plaats 1] .

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de bezwaren tegen de aanslagen zuiveringsheffing 2020, OZB en rioolheffing 2020 en reclamebelasting 2019, 2020 en 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens beoordeelt de rechtbank of de aanslag zuiveringsheffing 2021 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de bij beschikking vastgestelde waarde van de winkel. Deze beschikking blijft daarom hierna buiten beschouwing.
4. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen zuiveringsheffing 2020, OZB en rioolheffing 2020 en reclamebelasting 2019, 2020 en 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ook is de aanslag zuiveringsheffing 2021 terecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
Zijn de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5.1.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen zuiveringsheffing 2020, OZB en rioolheffing 2020, en reclamebelasting 2019, 2020 en 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat belanghebbende zijn bezwaren buiten de daarvoor in de wet gestelde termijn heeft ingediend.
5.2.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet. [2]
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [4] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
5.3.
Vast staat dat de dagtekening van de aanslagen 30 juni 2021 (3x), 31 augustus 2021 en 31 januari 2022 is en dat de aanslagen zijn verzonden naar de achtereenvolgende adressen waar belanghebbende volgens de BRP op die momenten woonde. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op respectievelijk 11 augustus 2021, 12 oktober 2021 en 14 maart 2022. Belanghebbende heeft in één brief (het bezwaarschrift) met dagtekening 11 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen alle aanslagen. Dit bezwaarschrift is bij de heffingsambtenaar op 13 mei 2022 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
5.4.
Belanghebbende stelt dat de niet-ontvankelijkheid achterwege moet blijven, omdat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. De aanslagen met dagtekening 30 juni 2021 en 31 augustus 2021 zijn geadresseerd aan de [adres 3] , een pand van [naam 3] waar belanghebbende niet woonde. Pas vanaf het moment dat hij aan de [adres 4] woonde en sommaties en dwangbevelen ontving, is hij bekend geworden met de aanslagen en heeft hij zo spoedig mogelijk bezwaar gemaakt.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken in het dossier dat belanghebbende op de hoogte was van de in- en overschrijvingen in de BRP op andere adressen dan zijn feitelijke woonadres. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het toen niet eens was met deze registraties in de BRP. Voor zover hij door deze omstandigheden niet of veel later kennis heeft kunnen nemen van de aan hem opgelegde aanslagen, dient dit voor zijn rekening en risico te blijven. De aanslag met dagtekening 30 april 2022 is gericht aan het adres waar hij op dat moment woonde. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende omstreeks die datum bekend is geworden met deze aanslag. Er is dus geen verontschuldiging voor het late indienen van het bezwaarschrift.
5.6.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen zuiveringsheffing 2020, OZB en rioolheffing 2020, en reclamebelasting 2019, 2020 en 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding zonder geldige reden.
De beroepen (met de zaaknummers BRE 22/4769, 22/4771 en 22/4787 tot en met 22/4789) zijn daarom ongegrond.
Is de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte 2021 terecht aan belanghebbende opgelegd?
6.1.
Onder de naam zuiveringsheffing wordt, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap. [6]
Een aanslag zuiveringsheffing ter zake van het afvoeren vanuit een bedrijfsruimte wordt opgelegd aan degene die het gebruik heeft van de bedrijfsruimte. [7]
6.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het jaar 2021 opgelegd. Volgens de heffingsambtenaar blijkt uit beeldmateriaal van het vooraanzicht van de winkel, van een website en van afdrukken van sociale media dat belanghebbende in de periode van 22 juli 2019 tot 1 januari 2022 de gebruiker was van de winkel.
6.3.
Belanghebbende stelt dat de aanslag zuiveringsheffing ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij is mandenmaker en mocht van [naam 3] de etalage van de winkel gebruiken om een paar manden te etaleren met zijn visitekaartje erbij. Volgens belanghebbende heeft hij echter niet één dag gebruik mogen maken van de winkel en heeft hij geen enkele mand verkocht. Achteraf is gebleken dat hij slachtoffer is geworden van identiteitsfraude, gepleegd door [naam 3] . Hij verwijst naar het proces-verbaal van de politie inzake de aangifte van identiteitsfraude, een overzicht misbruik DigiD, instructies van [naam 3] over de winkel en fotomateriaal van manden.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met het overgelegde beeldmateriaal aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2021 de gebruiker van de winkel was. Uit het beeldmateriaal van applicatie ‘Streetsmart’ blijkt dat boven de voordeur van de winkel een bord met de [naam 4] ’ hangt en in de etalage rieten manden staan. Beeldmateriaal van sociale media toont op facebook een pagina met de [naam 4] met berichten van belanghebbende. Op instagram staat een account met de [naam 5] ’ en ook is er een website van [naam 5] . Op deze accounts en website worden rieten meubels en manden aangeboden. Op de website is het adres van de winkel vermeld en tevens het mobiele telefoonnummer van belanghebbende, dat hij nog altijd gebruikt. Daarbij komt dat belanghebbende op verschillende momenten wisselende verklaringen heeft gegeven. In zijn aangifte bij de politie heeft hij namelijk verklaard dat hij de etalage mocht gebruiken om zijn manden aan te bieden voor verkoop. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de gehele winkel heeft ingericht. Belanghebbende heeft daartegenover met de door hem ingebrachte informatie van DigiD en gestelde instructies van [naam 3] niet aannemelijk gemaakt dat hij slechts taken uitvoerde in opdracht van [naam 3] . Dit betekent dat belanghebbende door de heffingsambtenaar terecht als gebruiker van de winkel is aangemerkt. De stelling van belanghebbende, dat hij geen enkele mand heeft verkocht, doet hier niet aan af omdat dat geen voorwaarde is om als gebruiker te worden aangemerkt.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor het jaar 2021 heeft opgelegd. De hoogte van de aanslag is opgelegd conform de Verordening en is door belanghebbende niet betwist. Het beroep tegen de aanslag zuiveringsheffing 2021 (met zaaknummer BRE 22/4770) is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Omdat de beroepen ongegrond zijn krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet terug. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
6.Artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 3, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2021 (de Verordening)
7.Dit volgt uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening.