4.1De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3, sub a, van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de voorzieningenrechter af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
5. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [verzoekster 1] is eigenaresse van het perceel aan [adres 2] te [plaats] (perceel I). [verzoekster 2] is eigenaresse van het perceel aan [adres 3] te [plaats] (perceel II). De percelen I en II maken onderdeel uit van het (voormalige) recreatiepark ‘ [naam recreatiepark] ’. Het college heeft op 24 januari 2023 een handhavingsverzoek van de derde-partij ontvangen over bouwwerken en schuttingen op de percelen I en II die het uitzicht belemmeren. Toezichthouders van het college hebben bij een controle op 2 februari 2023 geconstateerd dat op beide percelen tuinhuisjes, overkappingen en een erfafscheiding zijn gebouwd. Het college heeft verzoeksters, bij brief van
17 april 2023, erop gewezen dat de tuinhuisjes legaal geplaatst zijn, maar dat de geplaatste overkappingenen de schutting (deels) in strijd met het bestemmingsplan zijn gebouwd. Voor de overkappingen is het college voornemens om een last onder dwangsom op te leggen. Verzoeksters hebben op 6 mei 2023 een zienswijze tegen het voornemen ingediend. Het college heeft, bij besluiten van 23 mei 2023, de ingediende zienswijzen afgewezen, verzoeksters verplicht om de overtredingen van het bestemmingsplan te beëindigen en hen ieder een last onder dwangsom opgelegd overeenkomstig het eerder toegezonden voornemen. Voor [verzoekster 1] is de begunstigingstermijn gesteld op twaalf weken en bedraagt de dwangsom € 6.500,00. Voor [verzoekster 2] geldt een begunstigingstermijn van tien weken en bedraagt de dwangsom € 5.000,00. Verzoeksters hebben beiden bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder dwangsom. Hangende bezwaar heeft het college [verzoekster 1] een omgevingsvergunning voor de schutting verleend. In het bestreden besluit heeft het college de opgelegde last aan [verzoekster 2] in stand gelaten. De aan [verzoekster 1] opgelegde last is gedeeltelijk ingetrokken, namelijk voor het gerealiseerde stuk aan de schuur, omdat hiervoor een omgevingsvergunning is aangevraagdHet deel van de last dat ziet op de verwijdering van de overkapping is in stand gelaten.
Heeft het college in redelijkheid besloten om verzoeksters – voor overtreding van de regels
over activiteiten in strijd met het bestemmingsplan – ieder een last onder dwangsom op te leggen?
6. Verzoeksters voeren aan dat recreatiepark ‘ [naam recreatiepark] ’ bestaat uit 495 percelen,
waarvan 436 percelen een permanente woonfunctie hebben. Voorafgaand aan de aankoop van de percelen waren de bestaande bijgebouwen al aanwezig. Volgens verzoeksters dient het recreatiepark als een reguliere woonwijk te worden beschouwd. Naast de feitelijke permanente bewoning, zijn de vaste bewoners ingeschreven bij de gemeente Zundert, de wegen op het park zijn aangepast en de geplaatste slagboom is een formaliteit. Omdat de recreatiewoningen als reguliere woningen dienen te worden beschouwd, zijn ook de bouwmogelijkheden (waaronder vergunningsvrije bouwwerken) hier van toepassing. Er is primair geen sprake van een overtreding, dus kan er ook niet gehandhaafd worden. Voor zover er wel sprake is van een overtreding geldt, subsidiair, dat op het park veel bijgebouwen zonder vergunning zijn gebouwd, waartegen het college niet optreedt. Handhavend optreden tegen verzoeksters is in strijd met het gelijkheids-, het zorgvuldigheids- en het rechtzekerheidsbeginsel.