4.99.Volgens de vrouw betrof het dier een gemeenschappelijk goed. Het door de man genoemde bedrag behoort tot kosten van de huishouding, die de man gelet op zijn inkomen in het geheel moet dragen.
4.100. De rechtbank is van oordeel dat een dier ingevolge artikel 3:2a lid 1 BW geen zaak is, maar dat ingevolge artikel 3:2a lid 2 BW bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn. Gelet daarop beschouwt de rechtbank het huisdier van partijen als een gemeenschappelijke zaak en past zij artikel 3:172 BW toe. Op grond van laatstgenoemd artikel dragen partijen naar evenredigheid bij in de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die ten behoeve van het huisdier zijn verricht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat partijen deze kosten bij helfte moeten dragen. Nu de man de premies voor de huisdierenverzekering volledig heeft voldaan, hoewel hij naar evenredigheid slechts de helft diende te dragen, dient de vrouw de helft hiervan, zijnde € 120,=, aan de man te vergoeden, en wel binnen de door de man verzochte termijn van veertien dagen waartegen de vrouw geen verweer heeft gevoerd.
4.101. De man heeft vanaf september 2022 de huur voor de CV-ketel van de echtelijke woning betaald. Volgens de man is de vrouw hiervoor voor de helft draagplichtig. Daarnaast heeft de man de afkoopsom van het huurcontract van de CV-ketel betaald ten bedrage van € 1.752,=, waarvoor de vrouw ook voor de helft draagplichtig is.
4.102. Volgens de vrouw zijn de kosten voor de huur van de CV-ketel kosten van de gezamenlijke huishouding tot het moment dat de woning is verkocht. Deze kosten moeten naar rato van inkomen worden verdeeld, althans gelijk worden verdeeld met ingang van de datum waarop zij alimentatie ontvangt.
4.103. De rechtbank overweegt dat deze kosten samenhangen met de gemeenschappelijke echtelijke woning, zodat partijen op grond van artikel 3:172 BW ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze kosten. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man vanaf september 2022 tot en met januari 2024 de huur voor de CV-ketel heeft betaald. Ook blijkt uit de stukken dat de afkoopsom van het huurcontract € 1.752,= bedroeg. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de helft van de door de man betaalde huurbedragen van de CV-ketel en de helft van de afkoopsom van € 1.752,=, zijnde € 876,=, aan de man moet vergoeden, en wel binnen de door de man verzochte termijn van veertien dagen waartegen de vrouw geen verweer heeft gevoerd.
Gemeentelijke belastingen
4.104. De man heeft een factuur van € 722,= betaald ten behoeve van de aanslag gemeentelijke belastingen over 2023. Volgens de man is de vrouw hiervoor voor de helft draagplichtig. De man heeft in 2023 niet meer in de echtelijke woning verbleven.
4.105. Aanvankelijk stelde de vrouw dat het billijk is dat de man de woonlasten van de echtelijke woning draagt. Het is niet redelijk de vrouw hiervoor aan te spreken, omdat zij onvoldoende inkomen had om deze lasten te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar standpunt gewijzigd. Wat haar betreft kunnen deze lasten bij helfte worden verdeeld.
4.106. De vrouw heeft de verschuldigdheid van het bedrag gelijk aan de helft van € 722,= ter zitting erkend. De rechtbank zal aldus bepalen dat de vrouw € 361,=, aan de man moet voldoen in het kader van de aanslag gemeentelijke belastingen, en wel binnen de door de man verzochte termijn van veertien dagen waartegen de vrouw geen verweer heeft gevoerd .
Kosten met betrekking tot de auto
4.107. De man heeft over de maanden september en oktober 2022 de autoverzekering van de Opel Corsa en de wegenbelasting betaald. De man stelt dat de vrouw hiervoor voor de helft draagplichtig is.
4.108. Volgens de vrouw stond de auto op naam van de man en werd deze ook alleen door de man gebruikt. Op grond van de redelijkheid en billijkheid dient de man deze kosten te dragen.
4.109. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten geen kosten van de huishouding zijn, maar kosten verbonden aan een gemeenschappelijk goed, zodat partijen in beginsel ieder voor de helft daarvoor draagplichtig zijn. Door de vrouw is onweersproken gesteld dat alleen de man gebruik maakte van de auto in deze maanden. De rechtbank acht het daarom redelijk dat de man deze kosten voor zijn rekening neemt. Het verzoek van de man in dit kader wordt afgewezen.
Kosten abonnement T-mobile
4.110. De man verzoekt een verklaring voor recht dat de vrouw vanaf 18 januari 2023 draagplichtig is voor de maandelijkse abonnementskosten van de minderjarige.
4.111. De vrouw voert aan dat het abonnementen voor de kinderen betreft. Zij heeft een nieuw abonnement voor de kinderen afgesloten, omdat de vorige abonnementen op naam van de man stonden. Gelet op het inkomensverschil dient de man deze kosten te betalen.
4.112. De rechtbank overweegt dat de vrouw met ingang van 18 januari 2023 kinderalimentatie van de man ontvangt. Uit de systematiek van de kinderalimentatie volgt dat de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen moet dragen. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de abonnementskosten van een telefoon onder deze verblijfsoverstijgende kosten. Gelet hierop zal het verzoek van de man tot een verklaring voor recht dat de vrouw vanaf 18 januari 2023 draagplichtig is voor de maandelijkse abonnementskosten worden toegewezen.
4.113. De man verzoekt voor recht te verklaren dat de vrouw draagplichtig is voor de ‘disconnection fee’ die is verschuldigd door het tussentijds opzeggen van abonnementen. De vrouw heeft eigen telefoonabonnementen voor de kinderen afgesloten, terwijl de kinderen al abonnementen hadden. Zij heeft de telefoons van de kinderen aan het kantooradres van de advocaat van de man gestuurd. De man kon niet anders dan de abonnementen beëindigen, waardoor een disconnection fee verschuldigd werd. De vrouw heeft de gemeenschap door haar handelen moedwillig benadeeld, zodat de man zich op het standpunt stelt dat de vrouw deze kosten volledig dient te dragen.
4.114. De rechtbank begrijpt, gezien het door de man ingenomen standpunt over de grondslag van de verzochte verklaring voor recht, dat de man met zijn verzoek bedoelt dat de rechtbank voor recht verklaart dat de vrouw schadeplichtig is jegens de gemeenschap omdat zij deze heeft benadeeld in de zin van artikel 1:164 BW. Ingevolge dat artikel is sprake van benadeling van de gemeenschap als een van de echtgenoten na aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvoor lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen zonder de vereiste toestemming heeft verricht. De echtgenoot is dan verplicht de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat dat wat de man heeft aangevoerd, niet leidt tot de conclusie dat benadeling van de gemeenschap heeft plaatsgevonden. Hoewel allereerst onduidelijk is wanneer deze kosten zijn ontstaan en waarom de vrouw deze kosten aan de man zou moeten vergoeden en niet aan de gemeenschap, geldt ook nog het volgende. Op basis van de stukken het besprokene op zitting is de rechtbank van oordeel dat het verschuldigd worden van de “disconnection fee” het gevolg is van de slechte verstandhouding tussen partijen waardoor zij niet langer in staat bleken te zijn om met elkaar afspraken te maken over zaken als de telefoons en telefoonabonnementen van de kinderen. Daarom is geen sprake van verspilling of het lichtvaardig schulden maken door de vrouw en is van schadeplichtigheid van de vrouw jegens de gemeenschap geen sprake. Daarom wijst de rechtbank de verzochte verklaring voor recht af.
4.115. Volgens de man heeft de vrouw een bedrag van € 8.500,= onttrokken aan de gezamenlijke rekening van partijen. Hierdoor is de gemeenschap benadeeld, zodat de vrouw dit bedrag aan de gemeenschap moet vergoeden.
4.116. De vrouw bevestigt dat zij dit bedrag naar zichzelf – dat wil zeggen een (zakelijke) bankrekening op haar naam – heeft overgemaakt, maar dat was omdat de man allerlei uitgaven van de gezamenlijke rekening deed. Het bedrag van € 8.500,= was gelijk aan de helft van het saldo dat een paar dagen voor de peildatum op die rekening stond.
4.117. De rechtbank overweegt als volgt. Gezien de verklaring van de vrouw, namelijk dat zij kort voor de peildatum het bedrag van de gezamenlijke rekening naar haar zakelijke bankrekening heeft over geboekt, zou dit bedrag op de peildatum nog tot het saldo van de zakelijke bankrekening kunnen behoren – in welk geval dan geen sprake van benadeling van de gemeenschap is, omdat dit saldo deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank is evenwel niet in staat om dit vast te stellen. Het is de vrouw die beschikt over de informatie, te weten de bankafschriften, waaruit een en ander kan blijken. De vrouw dient uit hoofde van de verdeling van de activa en passiva van haar eenmanszaak al inzage te geven over het saldo van haar zakelijke rekening op de peildatum, maar de rechtbank vindt het gerechtvaardigd dat zij tevens inzage geeft aan de man in het verloop van de rekening waarnaar zij het bedrag van € 8.500,= heeft overgeboekt, en wel over de periode van de datum van overboeking tot en met 8 september 2022.
4.118. De rechtbank zal daarom hierna bepalen dat de vrouw binnen vier weken na deze beschikking aan de (advocaat van de) man afschriften/prints van bankafschriften – of van de door de bank gegenereerd overzichten waaruit alle transacties op de hierna bedoelde bankrekening blijken – doet toekomen waaruit het verloop blijkt van de bankrekening waarnaar zij het bedrag van € 8.500,= heeft overgeboekt over de periode van de dag van overboeking tot en met 8 september 2022. De man wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 12 juni 2024 een schriftelijk standpunt in te nemen over de gestelde benadeling van de gemeenschap in verband met de onttrekking van het bedrag van € 8.500,=, desgewenst onder overlegging van de aan hem ter beschikking gestelde bankafschriften. Daarna krijgt de vrouw de gelegenheid om uiterlijk op 26 juni 2024 daarop schriftelijk te reageren, waarna de rechtbank in beginsel zonder nadere mondelinge behandeling op het verzoek van de man zal beslissen.
4.119. Iedere verdere beslissing op het verzoek van de man betreffende de benadeling van de gemeenschap in verband met de overboeking van het bedrag van € 8.500,= door de vrouw wordt aangehouden.
Eigenaarslasten van de echtelijke woning
4.120. De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling van de hypotheekaflossingen en gebruikerskosten van de echtelijke woning, sinds de datum van de breuk tussen partijen tot aan datum van verkoop van de woning. Op grond van de redelijkheid en billijkheid moet de man worden veroordeeld tot betaling van deze eigenaarslasten. De vrouw is met de man naar Nederland gekomen, omdat hij een goed betaalde baan kon krijgen. Haar eigen carrière is daardoor schade berokkend. De man was tijdens het huwelijk de kostwinner.
4.121. De man betwist dat de redelijkheid en billijkheid moet prevaleren boven het uitgangspunt dat ieder der partijen de lasten dient te betalen behorende bij het eigendomsaandeel in de echtelijke woning. Partijen dienen in hun onderlinge verhouding de eigenaarslasten te delen. De vrouw beschikt over voldoende financiële middelen om naar evenredigheid bij te dragen. De man heeft na de peildatum maandelijks met € 1.000,= bijgedragen in de lasten van de echtelijke woning. De echtelijke woning is in april 2023 geleverd aan derden. Het verzoek heeft dan ook nog maar betrekking op een korte periode.
4.122. De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw voert aan dat het hypotheekaflossingen en gebruikerskosten van de echtelijke woning betreft. Voor gebruikerskosten geldt echter dat deze niet kwalificeren als kosten op grond waarvan vergoeding kan worden gevorderd op grond van artikel 3:172 BW, waar de vrouw zich op beroept. Dit verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen.
4.123. Ten aanzien van de hypotheekaflossing maakt de rechtbank onderscheid in drie periodes: 1) de periode tot de peildatum, 2) de periode vanaf de peildatum tot datum ingang voorlopige voorzieningen en 3) de datum vanaf ingang voorlopige voorzieningen.
4.124. Ten aanzien van de aflossingen die zijn verricht in periode tot de peildatum overweegt de rechtbank dat de hypotheekaflossingen die zijn verbonden aan de echtelijke woning, zijn voldaan uit gemeenschappelijk vermogen. Hoewel de vrouw wel heeft gesteld dat zij privé vermogen heeft aangewend ter betaling van deze kosten, is hiervan niet gebleken. Er bestaat geen rechtsgrond tot vergoeding van enig bedrag aan de vrouw ter zake aflossingen op de hypothecaire lening tot de peildatum
4.125. Met betrekking tot de periode vanaf de peildatum tot datum ingang voorlopige voorzieningen staat niet ter discussie dat de man € 1.000,= per maand heeft betaald ten behoeve van deze lasten. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de vrouw dat de man naast deze bijdrage nog aanvullende bedragen aan haar verschuldigd is, onderbouwing mist.
4.126. Met betrekking tot de periode vanaf de ingangsdatum van de voorlopige voorzieningen tot verkoop van de woning overweegt de rechtbank dat de man heeft aangevoerd dat hij ook in die periode € 1.000,= per maand is blijven betalen als zijn aandeel in de eigenaarslasten (waaronder de hypotheekaflossing). De vrouw betwist dit. De rechtbank overweegt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij meer heeft betaald dan haar aandeel in deze lasten en dat zij aan dien hoofde een (regres)vordering op de man heeft, zodat haar verzoek in het geheel wordt afgewezen.
4.127. De vrouw verzoekt voor recht te verklaren dat het opgebouwde ouderdomspensioen zal (moeten) worden verevend overeenkomstig de bepalingen in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS), met veroordeling van de man tot het geven van opdracht aan de pensioenuitkerende instantie om het bedrag waarop de vrouw recht heeft, rechtstreeks aan haar te voldoen.
4.128. De man kan hiermee instemmen.
4.129. De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het in Nederland opgebouwde pensioen over en weer moet worden verevend conform de WVPS. Dit volgt ook uit artikel 1:155 BW: op grond van dit artikel heeft, in geval van echtscheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en vóór de echtscheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de WVPS recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in die wet toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Partijen zullen over en weer de benodigde medewerking verlenen aan de pensioenverevening en elkaar daarover informatie verstrekken. Omdat partijen het hierover eens zijn en een en ander tevens reeds uit de wet volgt, hoeft de rechtbank hierover geen beslissing meer te nemen.
4.130. Ten aanzien van eventueel in Brazilië opgebouwde pensioenaanspraken geldt dat deze niet vallen onder de werkingssfeer van de WVPS. Daarmee is het verzoek van de vrouw niet toewijsbaar voor zover het de in Brazilië opgebouwde pensioenrechten betreft. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
4.131. De man verzoekt op grond van artikel 21 en/of artikel 843a Rv te bepalen dat de vrouw de volgende stukken in het geding moet brengen:
- overzicht van alle banktransacties van de zakelijke rekening(en) die verband houdt c.q. houden met de onderneming van de vrouw over 01-01-2022 tot en met 31-12-2023;
- overzicht van alle banktransacties van de zakelijke rekening(en) die verband houdt c.q. houden met de onderneming van de vrouw over de periode 01-01-2023 tot aan de zitting.
De vrouw heeft verweer gevoerd.
4.132. De rechtbank overweegt als volgt. Na bespreking van alle voorliggende verzoeken is gebleken dat het belang van de man zich thans beperkt tot inzage in de stand van de waarde van de activa/passiva in de onderneming van de vrouw per de peildatum. In het kader van de verdeling wordt de vrouw opgedragen, zoals zij zelf heeft toegezegd, inzage te verschaffen in de waarden per 8 september 2022. Voorts heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.117. en 4.118. uiteengezet dat de man recht heeft op afgifte van kopieën/prints van bankafschriften van de (zakelijke) bankrekening van de vrouw – of van de door de bank gegenereerd overzichten waaruit alle transacties op die bankrekening blijken – waarnaar zij het bedrag van € 8.500,= heeft overgeboekt, en wel over de periode met ingang van de dag van overboeking tot en met 8 september 2022.
4.133. In zoverre wordt het verzoek van de man toegewezen, bij het overige deel van het verzoek heeft de man geen belang meer, gezien de in deze beschikking gegeven beslissingen. Dat deel van het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.