ECLI:NL:RBZWB:2024:3083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/2321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2020

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn niet verschenen. De rechtbank onderzoekt of de inspecteur de aanslag IB/PVV niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd, met name of de inkomsten uit eigen woning en de ingehouden loonheffing correct zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de aanslag niet te hoog is, omdat de inspecteur de waarde van de woning en de ingehouden loonheffing correct heeft berekend. Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding wordt niet in behandeling genomen, omdat het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst ook op de afwijzing van de verzoeken om uitstel en wijziging van de zittingslocatie, waarbij de rechtbank de goede procesorde en het belang van een tijdige behandeling van de zaak in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en haar echtgenoot zijn niet verschenen (zie hierna onder 4 tot en met 4.2).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Daartoe is tussen partijen in geschil of de inspecteur de inkomsten uit eigen woning niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld, en verder of de inspecteur de ingehouden loonheffing niet tot te lage bedragen bij de aanslag in aanmerking heeft genomen. Tot slot verzoekt belanghebbende om de inspecteur te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Niet aannemelijk is dat de inkomsten uit eigen woning tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De inspecteur heeft de waarde van de woning gehanteerd zoals aangegeven in de aangifte en door belanghebbende is bepleit. Verder heeft de inspecteur terecht uitsluitend de bedragen die door SVB en ABP zijn doorgegeven als ingehouden loonheffing in aanmerking genomen. Het beroep is daarom ongegrond. Tot slot heeft de rechtbank het verzoek om een schadevergoeding niet in behandeling genomen, omdat zij ten aanzien van dat verzoek onbevoegd is.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De Belastingdienst heeft een renseignement van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ontvangen waarin is vermeld dat belanghebbende in het jaar 2020 een AOW-uitkering van de SVB van € 10.986 heeft ontvangen, waarop geen loonheffing is ingehouden. Wel heeft de SVB op de uitkering een bijdrage Zorgverzekeringswet ingehouden van € 599. Verder ontving belanghebbende in 2020 een ouderdomspensioen van Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) van € 24.017, waarop € 1.728 aan loonheffing is ingehouden.
3.1.
Belanghebbende is met haar echtgenoot eigenaar van een woning. De WOZ-waarde van de woning is voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 368.000.
3.2.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 ter berekening van de inkomsten uit eigen woning een WOZ-waarde opgenomen van € 90.576, en rente op de eigenwoningschuld van € 685. Belanghebbende heeft verzocht om een aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld van € 611. Verder heeft belanghebbende in de aangifte aan ingehouden loonheffing een bedrag aangegeven van € 3.309. Dat bedrag is blijkens de aangifte als volgt opgebouwd:
SVB
€ 599
ABP
€ 1.728
Griffierechten
€ 903
Portokosten
€ 79
3.3.
De inspecteur is bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 van de ingediende aangifte afgeweken. De inspecteur heeft namelijk de door belanghebbende aangegeven loonheffing van SVB, griffierechten en portokosten gecorrigeerd. De inspecteur heeft in de aanslag uitsluitend rekening gehouden met de ingehouden loonheffing van ABP (€ 1.728). Voor het overige heeft de inspecteur de aangifte van belanghebbende gevolgd.

Motivering

4. Voordat de rechtbank overgaat tot beoordeling van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020, licht zij allereerst toe waarom zij de verdagingsverzoeken van belanghebbende voor de zitting heeft afgewezen.
Verdagingsverzoeken en wijziging van zittingslocatie
4.1.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van de zaak van belanghebbende allereerst gepland op 10 januari 2024 te Breda. De echtgenoot heeft vervolgens de rechtbank verzocht de zitting uit te stellen omdat hij wegens medische redenen niet aanwezig zou kunnen zijn. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen, en een nieuwe zitting aangekondigd op 29 maart 2024 te Eindhoven. Vervolgens heeft de rechtbank meegedeeld dat de zittingslocatie is gewijzigd van Eindhoven naar Breda. De echtgenoot heeft tweemaal bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de zittingslocatie. De rechtbank heeft die bezwaren afgewezen. Vier dagen voor de zitting heeft de rechtbank nogmaals een bezwaar van de gemachtigde ontvangen tegen de behandeling van de zaak in Breda en een verzoek om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting en wijziging van de zittingslocatie afgewezen om de volgende redenen.
4.2.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, met hoofdvestiging in Breda, is aangewezen als de bevoegde rechtbank voor rijksbelastingzaken uit Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Op dit moment wordt de locatie Eindhoven, de locatie waar de echtgenoot om verzoekt, door de belastingkamer van deze rechtbank niet als zittingslocatie gebruikt. Omdat deze rechtbank, van de rechtbanken bevoegd in rijksbelastingzaken, het dichtst bij de woonplaats van belanghebbende en haar echtgenoot is gelegen, heeft de rechtbank in het kader van de goede procesorde en het belang om de zaak binnen een redelijke termijn te behandelen, de verzoeken om wijziging van de zittingslocatie afgewezen.
De rechtbank begrijpt verder uit de stukken van de echtgenoot dat hij niet bij de zitting in Breda aanwezig kan zijn wegens gezondheidsredenen, en dit op korte termijn ook niet zou kunnen. De rechtbank heeft daarom belanghebbende en de echtgenoot aangeboden om digitaal aan de zitting deel te nemen, maar zij heeft geen bericht ontvangen dat zij daarvan gebruik wensten te maken. De rechtbank heeft het belang van belanghebbende en/of de echtgenoot om persoonlijk bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn, gewogen tegenover het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Aangezien de gezondheidssituatie van de echtgenoot langdurend is, weegt het belang van een doelmatige procesgang nu zwaarder voor de rechtbank dan het belang van de echtgenoot om alsnog op een zitting de standpunten van belanghebbende te kunnen toelichten. Om die reden heeft de rechtbank ook de verzoeken om uitstel van de zitting afgewezen.
Eigen woning
4.3.
Belanghebbende heeft in beroep gronden aangevoerd tegen (de waarde van) de in de heffing betrokken eigen woning. De rechtbank constateert echter dat de inspecteur de aangifte IB/PVV niet heeft gecorrigeerd voor wat betreft de inkomsten uit eigen woning en de aftrek wegens geringe eigen woningschuld. Dat betekent dat voor dit jaar de aanslag op dit punt conform het standpunt van belanghebbende is opgelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de inkomsten uit eigen woning of de aftrek wegens geringe eigen woningschuld op een nog lager bedrag vast te stellen.
Ingehouden loonheffing
4.4.
De inspecteur heeft wel de door belanghebbende in de aangifte aangegeven bedragen als ingehouden loonheffing gedeeltelijk gecorrigeerd. De bedragen aan ingehouden loonheffing waar de inspecteur in de aanslag rekening mee heeft gehouden, sluiten aan bij de van SVB en ABP ontvangen informatie. Deze ontvangen informatie is door belanghebbende niet betwist. Uit die informatie volgt dat door de SVB geen loonheffing is ingehouden en door ABP € 1.728. De bijdrage Zorgverzekeringswet is geen loonheffing, zodat de inspecteur terecht deze bijdrage niet tot de ingehouden loonheffing heeft gerekend. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur de loonheffing van SVB en PFZW niet tot te lage bedragen bij de aanslag heeft verrekend.
4.5.
De inspecteur heeft verder de door belanghebbende als ingehouden loonheffing opgegeven bedragen aan griffierechten en portokosten gecorrigeerd. Uit de gronden die belanghebbende aanvoert, begrijpt de rechtbank dat belanghebbende niet betwist dat die bedragen inderdaad geen ingehouden loonheffing zijn, maar dat die bedragen toch als ingehouden loonheffing moeten worden toegestaan met een beroep op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende stelt namelijk dat de griffierechten en portokosten in andere jaren wel door de inspecteur zijn geaccepteerd als ingehouden loonheffing. De inspecteur heeft dat echter gemotiveerd betwist. Het enige jaar waarin griffierechten en portokosten als loonheffing zijn aangegeven, betreft het jaar 2019, aldus de inspecteur. De inspecteur heeft betwist dat de in die aangifte aangegeven loonheffing voor dat jaar inhoudelijk is beoordeeld en dat deze door middel van een navorderingsaanslag voor dat jaar alsnog zijn gecorrigeerd.
4.6.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur een voorgaande aangifte op een bepaald punt heeft gevolgd. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. [1] Belanghebbende heeft echter geen dergelijke bijkomende omstandigheden aannemelijk gemaakt. Zo heeft belanghebbende met haar enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur ten aanzien van de griffierechten en portokosten een expliciet standpunt heeft ingenomen. Ook andere bijkomstige omstandigheden zijn niet gesteld of aannemelijk geworden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
Conclusie
4.7.
De aanslag IB/PVV is niet tot een te hoog bedrag opgelegd.
Schadevergoeding
4.8.
Tot slot verzoekt belanghebbende om een schadevergoeding van € 40.000 wegens aan haar door de Belastingdienst toegebracht leed. De rechtbank kan echter alleen een dergelijk verzoek om schadevergoeding in behandeling nemen als het beroep gegrond is. [2] Reeds omdat het beroep ongegrond is, wordt het verzoek om schadevergoeding niet in behandeling genomen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020 niet wordt verminderd. Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding neemt de rechtbank niet in behandeling.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug, en ook krijgt zij geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • verklaart zich ten aanzien van het verzoek om een schadevergoeding onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 10 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 13 december 1989, BNB 1990/119
2.Artikel 8:73 van de Awb. Dit wetsartikel is van toepassing op basis van overgangsrecht waarin is voorzien bij de invoering van titel 8.4 van de Awb, te weten artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in samenhang bezien met de omstandigheid dat artikel 4:126 van de Awb nog niet in werking is getreden (vgl. Stb. 2013, 162).