ECLI:NL:RBZWB:2024:3084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
BRE 22/5544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete voor een in Nederland wonende belastingplichtige met onroerend goed in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur de belastingrente en een verzuimboete heeft opgelegd. De belanghebbende, die in 2018 feitelijk in de Verenigde Staten woonde, was ingeschreven op een adres in Amsterdam. De inspecteur had de belanghebbende uitgenodigd om aangifte te doen, maar omdat zij niet tijdig aangifte deed, werd er ambtshalve een aanslag opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht het in Nederland gelegen onroerend goed van de belanghebbende in de heffing heeft betrokken en dat de verzuimboete van € 369 terecht is opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de aanslag en de verzuimboete in stand blijven. De rechtbank wijst ook de verzoeken om uitstel van de zitting af, omdat de belangen van een doelmatige procesgang zwaarder wegen dan het belang van de gemachtigde om persoonlijk aanwezig te zijn. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen om hun adresgegevens correct door te geven aan de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Verenigde Staten), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 oktober 2022. De inspecteur heeft in die uitspraak de verminderingsbeschikking inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 beoordeeld. Tevens heeft de inspecteur de in rekening gebrachte belastingrente en verzuimboete beoordeeld.
1.1.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot nihil. De aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 369 heeft de inspecteur in stand gelaten.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn niet verschenen (zie hierna onder 4 tot en met 4.2).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar tegen de verminderingsbeschikking, en de daarbij opgelegde verzuimboete.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover belanghebbende nog een belang bij de aanslag IB/PVV 2018 heeft, de inspecteur terecht het in Nederland gelegen onroerend goed van belanghebbende in de heffing heeft betrokken. Verder oordeelt de rechtbank dat de verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De inspecteur heeft ook geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende daarom ongegrond.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit.
In 2018 staat belanghebbende in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op een adres in Amsterdam. Feitelijk woonde belanghebbende het jaar 2018 in de Verenigde Staten.
3.1.
De inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2018. Die uitnodiging heeft de inspecteur verzonden naar het in het BRP geregistreerde adres van belanghebbende in Amsterdam.
3.2.
Volgens de BRP heeft belanghebbende zich met ingang van 25 april 2020 ingeschreven op een adres in de Verenigde Staten. De inspecteur heeft de herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte voor het jaar 2018 naar dat adres in de Verenigde Staten verzonden.
3.3.
Omdat belanghebbende niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 heeft gedaan, heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PVV voor dat jaar opgelegd. In die aanslag heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning geschat op € 22.000 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 419. Bij de aanslag heeft de inspecteur € 149 belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte.
3.4.
Nadat de aanslag is opgelegd, heeft belanghebbende alsnog een aangifte IB/PVV 2018 ingediend als buitenlands belastingplichtige. In die aangifte heeft belanghebbende aangegeven in 2018 in de Verenigde Staten te wonen en geen belastbaar inkomen in Nederland te hebben. De inspecteur heeft die aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2018, en heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
3.5.
Vervolgens heeft belanghebbende aanvullende informatie aan de inspecteur verstrekt. Die aanvullende informatie heeft de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De inspecteur is vervolgens, met dagtekening 9 november 2021, deels aan dat verzoek tegemoet gekomen. In de verminderingsbeschikking IB/PVV heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 10.243 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 2.399. Tevens heeft de inspecteur niet langer PVV geheven. De inspecteur heeft de belastingrente overeenkomstig de aanslag verminderd, en de verzuimboete gehandhaafd.
3.6.
Belanghebbende heeft daarop bezwaar gemaakt tegen die verminderingsbeschikking. In zijn uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2022 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op nihil, en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 856. Tot de grondslag van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen behoort uitsluitend het in Nederland gelegen onroerend goed van belanghebbende.
Als gevolg van deze uitspraak op bezwaar op bezwaar is de aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld op nihil. Ook de belastingrente is verminderd tot nihil. De inspecteur heeft de verzuimboete van € 369 gehandhaafd.

Motivering

4. Voordat de rechtbank ingaat op de aanslag IB/PVV 2018 zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar tegen de verminderingsbeschikking, en de bij die aanslag opgelegde verzuimboete, licht zij allereerst toe waarom zij de verdagingsverzoeken van belanghebbende voor de zitting heeft afgewezen.
Verdagingsverzoeken en wijziging van zittingslocatie
4.1.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van de zaak van belanghebbende allereerst gepland op 10 januari 2024 te Breda. De gemachtigde heeft vervolgens de rechtbank verzocht de zitting uit te stellen omdat hij wegens medische redenen niet aanwezig zou kunnen zijn. De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen, en een nieuwe zitting aangekondigd op 29 maart 2024 te Eindhoven. Vervolgens heeft de rechtbank meegedeeld dat de zittingslocatie is gewijzigd van Eindhoven naar Breda. De gemachtigde heeft tweemaal bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de zittingslocatie. De rechtbank heeft die bezwaren afgewezen. Vier dagen voor de zitting heeft de rechtbank nogmaals een bezwaar van de gemachtigde ontvangen tegen de behandeling van de zaak in Breda en een verzoek om uitstel van de zitting. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel van de zitting en wijziging van de zittingslocatie afgewezen en geen aanleiding gezien om een nieuwe zitting te houden om de volgende redenen.
4.2.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, met hoofdvestiging in Breda, is aangewezen als de bevoegde rechtbank voor rijksbelastingzaken uit Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Op dit moment wordt de locatie Eindhoven, de locatie waar gemachtigde om verzoekt, door de belastingkamer niet als zittingslocatie gebruikt. Omdat deze rechtbank, van de rechtbanken bevoegd in rijksbelastingzaken, het dichtst bij de woonplaats van de gemachtigde is gelegen, heeft de rechtbank in het kader van de goede procesorde en het belang om de zaak binnen een redelijke termijn te behandelen, de verzoeken om wijziging van de zittingslocatie afgewezen.
De rechtbank begrijpt verder uit de stukken van de gemachtigde dat hij niet bij de zitting in Breda aanwezig kan zijn wegens gezondheidsredenen, en dit op korte termijn ook niet zou kunnen. De rechtbank heeft daarom de gemachtigde aangeboden om digitaal aan de zitting deel te nemen, maar zij heeft van de gemachtigde geen bericht ontvangen dat hij daarvan gebruik wenst te maken. De rechtbank heeft het belang van gemachtigde om persoonlijk bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn, gewogen tegenover het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Aangezien de gezondheidssituatie van gemachtigde langdurend is, weegt het belang van een doelmatige procesgang nu zwaarder voor de rechtbank dan het belang van gemachtigde om alsnog op een zitting de standpunten van belanghebbende te kunnen toelichten. Om die reden heeft de rechtbank ook de verzoeken om uitstel van de zitting afgewezen.
Aanslag IB/PVV 2018
4.3.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2022 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot nihil. De gronden van belanghebbende tegen de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen kunnen daarom niet leiden tot een lagere aanslag.
4.4.
Voor zover belanghebbende desondanks belang zou hebben bij een vermindering van het vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 856, kan het beroep belanghebbende ook niet baten. Ook als belanghebbende volgens de nationale wet- en regelgeving niet binnenlands belastingplichtig zou zijn, zoals belanghebbende bepleit, zal zij namelijk vanwege haar bezit van onroerend goed in Nederland door de inspecteur als buitenlands belastingplichtige worden aangemerkt. [1] Dat betekent dat ook in dat geval de Nederlandse Belastingdienst bevoegd is te heffen bij belanghebbende over haar in Nederland gelegen onroerend goed. Dat geldt voor een ieder die in Nederland onroerend goed bezit, zodat belanghebbende gelijk wordt behandeld met anderen die niet in Nederland wonen maar ook onroerend goed in Nederland bezitten. De inspecteur heeft daarom terecht het in Nederland gelegen onroerend goed van belanghebbende in de heffing van inkomstenbelasting begrepen. Het beroep is in zoverre dus ongegrond.
Verzuimboete
4.5.
De inspecteur is bevoegd om aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte een verzuimboete op te leggen, indien de aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn is gedaan. [2]
4.6.
Vaststaat dat belanghebbende niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Belanghebbende stelt echter, zo begrijpt de rechtbank, dat zij niet op de juiste wijze is uitgenodigd en aangemaand zodat de boete niet in stand kan blijven. De uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte hadden namelijk niet naar haar, maar naar haar belastingconsulent moeten worden verzonden. Zij beschikt zelf namelijk ook niet over een vast adres, aangezien zij zich vestigt afhankelijk van waar haar werkzaamheden zijn, aldus belanghebbende. De inspecteur had er niet op mogen vertrouwen dat de post haar ook daadwerkelijk zou bereiken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte op de juiste wijze aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. De inspecteur heeft voor de verzending van de uitnodiging en de aanmaning terecht als uitgangspunt het in het BRP geregistreerde adres van belanghebbende genomen. Als dat adres niet juist is, of als belanghebbende de voorkeur heeft om post op een ander adres te ontvangen, is het aan haar om de inspecteur daarvan op de hoogte te stellen. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij een ander (correspondentie)adres dan het BRP adres aan de inspecteur heeft doorgegeven. Ook is niet gebleken dat belanghebbende aan de inspecteur had gemeld dat haar post naar het adres van haar belastingconsulent moest worden gestuurd. De inspecteur kon daarom uitgaan van de juistheid van het in het BRP geregistreerde adres van belanghebbende en heeft de uitnodiging en aanmaning tot het doen van aangifte dus op de juiste wijze bekend gemaakt. De boete is daarom terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.8.
De rechtbank ziet verder in hetgeen door belanghebbende is aangevoerd geen aanleiding voor matiging van de boete. De rechtbank acht de door de inspecteur opgelegde boete van € 369 passend en geboden.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.9.
Uit de stukken van belanghebbende kan worden afgeleid dat zij van mening is dat de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd een dergelijke schending niet aannemelijk heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 10 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2.7 juncto artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).