ECLI:NL:RBZWB:2024:3085

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/2312
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking door de Belastingdienst en de gevolgen van schending van de administratieplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een besloten vennootschap die een avondwinkel en slijterij exploiteert, tegen de informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had de informatiebeschikking opgelegd omdat belanghebbende de administratieplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) zou hebben geschonden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft gegeven, omdat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke eisen. Belanghebbende had geen gedetailleerde kassagegevens bewaard en de administratie was niet controleerbaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de inspecteur de informatiebeschikking kon uitreiken zonder voorafgaand overleg over de hoogte van de omzet. De rechtbank concludeert dat de gebreken in de administratie van belanghebbende zodanig zijn dat deze niet als betrouwbare basis kan dienen voor de belastingheffing, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte administratie en de gevolgen van het niet naleven van de administratieplicht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. T. Rosbach),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 maart 2023. In die uitspraak heeft de inspecteur de aan belanghebbende gegeven informatiebeschikking gehandhaafd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende: haar directeur-grootaandeelhouder [naam 1] , bijgestaan door zijn broer [naam 2] , de gemachtigde, en [naam 3] als adviseur. Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en mr. [inspecteur 4] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht aan belanghebbende een informatiebeschikking heeft gegeven. Daartoe is in geschil of algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich verzetten tegen het geven van de informatiebeschikking, en zo nee, of belanghebbende de administratieplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heeft geschonden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de informatiebeschikking aan belanghebbende kon geven. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur verzetten zich in dit geval niet tegen het uitreiken van de informatiebeschikking, en belanghebbende heeft de administratieplicht van artikel 52 van de AWR geschonden. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een op 1 november 2017 opgerichte besloten vennootschap. Zij exploiteert een avondwinkel en een slijterij.
3.1.
Belanghebbende maakte in de winkel gebruik van het kassasysteem “Start”. Het kassasysteem heeft geen historie van de transacties bewaard.
3.2.
De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019 en omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 november 2017 tot en met 30 juni 2021.
3.3.
De inspecteur heeft gedurende het boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat de administratie van belanghebbende niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldoet. Om die reden heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven.
3.4.
In de informatiebeschikking is, onder meer, het volgende opgenomen:

“Kassagegevens

a. U heeft de digitale gegevens van uw beide kassa's niet bewaard c.q. u kunt deze niet in een leesbare vorm leveren voor de controlejaren. U heeft kopieën verstrekt van de prints van de dagrapporten. Op basis van die rapporten is er ook geen afdoende controle mogelijk van de juistheid van de aangiften en de omzetverantwoording, omdat deze sterk zijn verdicht. In de dagrapporten zijn enkel totaalbedragen opgenomen. De dagrapporten werden niet dagelijks gemaakt, maar meestal met de frequentie van 2-3 dagen.
b. U heeft geen prijslijsten bijgehouden van de door u gehanteerde prijzen per artikel. De lijst die u wel verstrekte, bevat diverse prijzen voor hetzelfde artikel, maar het is niet bekend per wanneer die prijs dan muteerde. Hierdoor is niet vast te stellen welke prijzen vigerend waren in welke periode.

Kasadministratie

c. Belanghebbende heeft in geen enkel jaar een controle uitgevoerd op het administratieve kassaldo versus het werkelijk aanwezige geld.
d. Bij een reconstructie van het primaire kasboek van belanghebbende van 2018 en rekening houdende met de feitelijke datums van de geconstateerde stortingen van contante gelden op uw bankrekeningen ontstaan er negatieve kassen.
e. In het primaire kasboek van 2018 werden betalingen aan een leverancier geboekt als zijnde betaald met contant geld, terwijl gebleken is dat deze daadwerkelijk betaald werden per bank.
f. Belanghebbende heeft lopende het onderzoek twee herziene versies van het kasboek 2018 overhandigd, maar deze zijn niet gebruikt als grondslag voor de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2018 dan wel voor de aangiften omzetbelasting in 2018.

Overige administratie

g. Voor het jaar 2018 werden de betalingen aan een leverancier vergeleken met de opgevraagde gegevens bij deze leverancier. Een aantal betalingen werd door belanghebbende geboekt als zijn contant betaald, terwijl de werkelijke betalingen via de bank plaatsvonden. De
betalingen werden derhalve dubbel verantwoord ten laste van het resultaat.
h. Belanghebbende heeft geen verklaring gegeven voor de door mij geconstateerde significante afwijking ter zake van het berekende brutowinstpercentage van de inkopen bij drie leveranciers versus de door belanghebbende overgelegde prijslijst versus de berekeningen via uw auditfiles. Belanghebbende heeft daarvoor tijdens het onderzoek specificaties ontvangen via haar adviseur van de onderliggende berekeningen. Het betrof de opgevraagde inkopen over de jaren 2017 tot en met 2020. De overzichten werden als bijlage aan de adviseur verzonden via e-mail op 13 april 2022. De geconstateerde brutowinstpercentages waren respectievelijk 294,6%, 307,7% en 413,5%. De adviseur van belanghebbende heeft deze berekeningen niet weerlegd.
i. Tijdens het onderzoek is gebleken dat belanghebbende nog een bankrekening gebruikte voor de inkopen etc. van het slijterij gedeelte. Maar de ontvangsten via deze bankrekening van onder meer de pinbetalingen werden niet verwerkt in het primaire kasboek dat werd
gebruikt als grondslag voor de ingediende aangiften vennootschapsbelasting dan wel voor de aangiften omzetbelasting.
j. De werkroosters van het personeel zijn in geen enkel jaar consistent en omvatten niet alle openingsuren van de winkel annex slijterij.

Conclusie artikel 52 AWR

Gelet op bovenstaande concludeer ik dat de (kas)administratie van belanghebbende niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR. Ook voldoet belanghebbende niet aan de wettelijke bewaarplicht. Hierdoor kan ik de administratie van belanghebbende niet binnen een redelijke termijn controleren, waardoor ik de juiste belastingheffing niet uit de administratie kan afleiden. De detailgegevens bevatten alle verkochte artikelen op stukniveau met de op dat
moment geldende verkoopprijzen. Met de detailgegevens kan de juistheid en volledigheid van de verkopen versus de inkopen worden gecontroleerd. Belanghebbende volstaat met verdichte dagstaten (frequentie per 2-3 dagen), waarbij alleen een splitsing wordt gemaakt voor verkopen belast met het omzetbelastingtarief algemeen en het omzetbelastingtarief verlaagd.
De kassa's maken gezien de aard van de onderneming een wezenlijk onderdeel uit van de bedrijfsvoering/administratie. Ik stel vast dat de administratie van belanghebbende als gevolg van de gebreken niet als betrouwbare basis kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde belastingen. Dit geldt voor de vennootschapsbelasting over de jaren 2017 tot en met 2019 en omzetbelasting voor de tijdvakken gelegen in de periode 1 november 2017 tot en met 30 juni 2021. Belanghebbende voldoet daarom niet aan haar wettelijke administratie- en
bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 AWR.”
3.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.

Motivering

4. De rechtbank gaat allereerst in op de vraag of algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich verzetten tegen het geven van de informatiebeschikking. Indien het antwoord op die vraag ontkennend moet worden beantwoord, gaat de rechtbank in op de vraag of de administratieplicht door belanghebbende is geschonden.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.1.
Belanghebbende stelt zich allereerst op het standpunt dat de inspecteur in redelijkheid van het geven van de informatiebeschikking had moeten afzien. Daartoe voert belanghebbende aan dat met de inspecteur eerst de discussie had moeten plaatsvinden over de hoogte van de omzet. In dat gesprek zou dan ook ter sprake kunnen komen welke gegevens de inspecteur daarvoor uit de administratie van belanghebbende nodig zou hebben. Pas nadat die discussie (volledig) zou zijn gevoerd, en in geval partijen daar samen niet uit zouden zijn gekomen, kan het geven van de informatiebeschikking gerechtvaardigd zijn, aldus belanghebbende. De inspecteur had gezegd dat het herziene kasboek over 2018 als uitgangspunt zou gelden voor het boekenonderzoek, dus belanghebbende ging ervan uit dat daarover eerst zou worden gesproken. Concreet leidt voorgaande er in dit geval toe dat enerzijds het vertrouwensbeginsel zich verzet tegen het geven van de informatiebeschikking, en anderzijds door het voortijdig geven van de informatiebeschikking de inspecteur misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden, aldus belanghebbende.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De informatiebeschikking is gegeven, omdat de inspecteur van mening is dat de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR is geschonden. Dat artikel bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.3.
Indien niet of niet volledig aan de verplichtingen van 52 van de AWR is voldaan, kan de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen (de informatiebeschikking). Anders dan belanghebbende betoogt, is de inspecteur niet gehouden om voorafgaand aan het geven van die informatiebeschikking eerst met belanghebbende de hoogte van de omzet te bediscussiëren. Ook voorafgaand aan een dergelijke discussie mag de inspecteur de informatiebeschikking dus uitreiken als hij tot de conclusie komt dat de administratie niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen. De inspecteur heeft daarom met het geven van de informatiebeschikking daarom geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden.
4.4.
Ook is van een schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake. Anders dan belanghebbende stelt is namelijk niet aannemelijk geworden dat de inspecteur een toezegging heeft gedaan over het al dan niet geven van de informatiebeschikking. Ook als de inspecteur al aan belanghebbende zou hebben aangegeven dat hij ter berekening van de hoogte van de omzet het herziene kasboek als uitgangspunt zou nemen, en dat dat als toezegging zou moeten worden aangemerkt, slaagt dat standpunt niet. Die toezegging gaat dan namelijk over de aanvaardbaarheid van de aangiften, en niet over het al dan niet geven van de informatiebeschikking.
4.5.
Tot slot kan ook de stelling van belanghebbende niet slagen dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd omdat de inspecteur onvoldoende in is gegaan op de standpunten zoals deze verwoord in de stukken en tijdens het hoorgesprek. De rechtbank is van oordeel dat uit de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk volgt op grond waarvan de inspecteur tot de beslissing is gekomen waarom hij het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Uit de uitspraak op bezwaar volgt ook dat hetgeen belanghebbende in bezwaar heeft aangevoerd bij de inspecteur niet tot een andere beslissing heeft geleid. Van een schending van het motiveringsbeginsel is dus geen sprake.
4.6.
De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van al het overige belanghebbende in het licht van schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft aangevoerd. Die argumenten kunnen echter ook niet leiden tot de conclusie dat enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. Dat betekent dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet aan het geven van de informatiebeschikking in de weg staan.
Schending administratieplicht?
4.7.
Belanghebbende voert kortgezegd, en in de woorden van de rechtbank, aan dat zij voldoet aan haar verplichtingen van artikel 52 van de AWR. Hoewel het kassasysteem geen historie heeft bijgehouden en kassagegevens verdicht zijn, is ook zonder die gegevens de administratie voldoende controleerbaar. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat de inkoopfacturen door de inspecteur niet zijn betwist en alleen de omzet in geschil is, aldus belanghebbende. Deze kan ook op andere wijze worden berekend, de administratie bevat daarvoor voldoende gegevens. Verder voert belanghebbende aan dat de inspecteur de wel beschikbare administratie niet op een juiste wijze heeft beoordeeld, en rekent met onjuiste brutowinstmarges. Tot slot kan de informatiebeschikking niet leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast, aldus belanghebbende.
4.8.
De inspecteur betwist de stellingen van belanghebbende. Volgens hem bevat de administratie van belanghebbende dusdanige gebreken, dat deze het geven van de informatiebeschikking rechtvaardigen. De informatiebeschikking geeft volgens de inspecteur ook reden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een winkel voor particulieren, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk binnen komen via betalingen aan de kassa. Met behulp van deze kassagegevens kan daarom de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, en die gegevens kunnen aldus voor de heffing van belasting van belang zijn. De rechtbank stelt vast dat de detailgegevens van de kassa’s echter niet zijn bewaard, belanghebbende beschikt alleen over verdichte dagrapporten per telkens 2 tot 3 dagen. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de detailgegevens echter tot de administratie en de rechtbank gaat niet mee met het verweer van belanghebbende dat het hier om niet essentiële detailstukken gaat die niet bewaard hadden hoeven te worden. Deze gegevens zijn ook niet op andere wijze beschikbaar. Ook de door belanghebbende in een agenda opgeschreven (totaal) omzetten geven geen inzicht op goederenniveau van de in- en verkopen. De inspecteur heeft daarom terecht vastgesteld dat deze gegevens ten onrechte niet in de administratie zijn opgenomen. De rechtbank acht deze gegevens ook van belang voor vaststelling van de feiten voor de belastingheffing.
4.10.
Ten aanzien van de overige punten genoemd in de informatiebeschikking overweegt de rechtbank het volgende. Belanghebbende heeft gesteld dat zij wel een controle heeft gevoerd op het kassaldo, maar daarvan is echter geen vastlegging voorhanden. Ook heeft belanghebbende weliswaar aangegeven dat vanwege kortingen meerdere prijzen op de prijslijsten zijn vermeld, maar is onduidelijk wanneer welke kortingsactie gold. Verder heeft belanghebbende niet betwist dat incidenteel het kassaldo negatief was, in het primaire kasboek betalingen onjuist zijn geboekt, de bankrekening van de slijterij niet dan wel onjuist is geadministreerd en hij na het indienen van de aangifte twee herziene versies van het kasboek 2018 heeft opgesteld. Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de constatering van de inspecteur dat de werkroosters niet geheel sluitend waren, kan worden verklaard door ziekte van personeel en het feit dat hij ook zelf in de winkel werkte.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.9 en 4.10 is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van zodanige gebreken dat zij de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de administratieplicht is geschonden. De gestelde omzetten en winst waren op grond van de overgelegde administratie kortgezegd oncontroleerbaar. De administratieplicht van artikel 52 van de AWR is daarom geschonden. De inspecteur heeft om die reden terecht een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven. Die informatiebeschikking is ook, anders dan belanghebbende betoogt, over de juiste periode opgelegd.
4.12.
Aan deze conclusie doet niet af dat tussen partijen vaststaat dat punt h in de informatiebeschikking niet tot schending van de administratieplicht kan leiden. Dit enkele punt kan niet leiden tot een gegrond beroep omdat de vaststelling dat niet voldaan is aan de administratieplicht door de inspecteur, op de overige gronden, terecht is. Een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking ter zake van de administratieplicht van artikel 52 AWR is dan niet mogelijk. [1]
Omkering en verzwaring van de bewijslast?
4.13.
Belanghebbende voert aan dat de informatiebeschikking niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast kan leiden, omdat er andere gegevens voorhanden zijn op grond waarvan de juistheid van de aangifte kan worden gecontroleerd. Belanghebbende wijst er in dat kader op dat haar inkopen bekend zijn, nu haar inkoopfacturen met gegevens op detailniveau door de inspecteur zijn ingezien en deze ook niet ter discussie staan. Gelet op de overgelegde prijslijsten en de in de markt bekende marges, is het daarom mogelijk de brutowinstmarges en zo ook de omzet en winst van belanghebbende te berekenen. De gebreken zijn daarom volgens belanghebbende van onvoldoende gewicht om tot omkering en verzwaring van de bewijslast te komen.
4.14.
De inspecteur heeft daar tegen aangevoerd dat hij wegens een gebrek aan informatie op detailniveau aan de hand van de verdichte kassagegevens en de onvolledige prijslijsten niet kan vaststellen of de omzet van belanghebbende volledig in de aangiften is verantwoord. Op goederenniveau is aan de hand van deze gegevens de omzet namelijk niet controleerbaar, aldus de inspecteur. De administratie is zodanig gebrekkig, dat omkering en verzwaring van de bewijslast volgens de inspecteur op zijn plaats is.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat omkering en verzwaring van de bewijslast is gerechtvaardigd, omdat aan de hand van de administratie niet de juistheid van de aangiften kan worden gecontroleerd. Weliswaar heeft belanghebbende prijslijsten overgelegd aan de hand waarvan een indicatie van de marge op een bepaald artikel kan worden vastgesteld, maar uit de prijslijsten blijkt niet welke prijzen werden gehanteerd in welke periode en of en op welk moment artikelen met korting werden verkocht. Ook kan het aantal verkopen niet aan de hand van prijslijsten of andere aanwezige bescheiden worden gecontroleerd. Dat maakt dat de overgelegde stukken niet volstaan om de omzet te controleren. Alleen gedetailleerde inkoopgegevens en algemene gegevens over de marges in de markt zijn daarvoor onvoldoende. Het gevolg daarvan dient naar het oordeel van de rechtbank de omkering en verzwaring van de bewijslast te zijn.
4.16.
De rechtbank merkt in dit kader op dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen voor belanghebbende nadelige gevolgen mag hebben, weliswaar in deze procedure aan de orde kan komen, maar ook nogmaals kan worden beoordeeld in een procedure betreffende een belastingaanslag of beschikking die wordt vastgesteld of gegeven nadat deze informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan. [2] Aldus betreft het een beslissing op basis van de thans beschikbare feiten en omstandigheden..
4.17.
Tot slot zal de rechtbank geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoen aan de genoemde verplichtingen. Het is namelijk niet mogelijk om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen indien vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze als bedoeld in artikel 52 van de AWR. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De vaststelling van de inspecteur dat er geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoeld in artikel 52 AWR, is terecht. De inspecteur kon daarvoor ook de informatiebeschikking geven.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende geen proceskostenvergoeding en ook krijgt zij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 10 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819, r.o. 2.4.2.
2.Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR2017:130 r.o. 3.4.1.
3.Hoge Raad van 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.