Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 218,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, maar heeft hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze verklaarde het beroep ongegrond, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 9 april 2024 was de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.S. de Meer, was wel aanwezig.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A58 op 1 maart 2022. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene ten onrechte niet was gehoord door de officier van justitie en dat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden, omdat de verbalisant niet had gereageerd op een verzoek om een aanvullend proces-verbaal op te stellen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs om de boete te handhaven.
De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en droeg deze op om het betaalde bedrag van € 359,- aan de betrokkene terug te betalen. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 686,75 bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, kantonrechter, en griffier C.G. Zevenhuijzen, en was openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.