ECLI:NL:RBZWB:2024:3222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
02-194104-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fysieke mishandeling van zoon en levensgezel met vrijspraak voor andere beschuldigingen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn zoon en zijn toenmalige levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de fysieke mishandeling van zijn zoon, [slachtoffer 1], en van zijn levensgezel, [slachtoffer 3]. De verdachte is vrijgesproken van de mishandeling van zijn jongste zoon en van de psychische mishandeling van zijn kinderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 3], is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld en schade moet vergoeden. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zijn gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], maar niet voor de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/194104-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 mei 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn zonen [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 3), aan de mishandeling van zijn toenmalige partner [slachtoffer 3] (feit 2) en dat hij zijn (stief)kinderen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] geestelijk heeft mishandeld (feit 4).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank eerst feit 2 bespreken.
4.1
Bewijswaardering - feit 2 (verdenking mishandeling [slachtoffer 3])
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit en daartoe aangevoerd dat er geen getuigen zijn van de beweerdelijke mishandeling. De aangifte wordt slechts ondersteund door de foto’s van het letsel, door de verklaringen van getuigen die letsel hebben geconstateerd en door een foto van een kapotte deur. Dit is niet voldoende om te kunnen spreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Naast verdachte en aangeefster (hierna: [slachtoffer 3] ) zijn er geen getuigen van de tenlastegelegde mishandeling. De rechtbank zal daarom allereerst beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] direct nadat de politie ’s nachts ter plaatse was aangekomen – dus kort na de gebeurtenissen – heeft verteld wat er zich heeft afgespeeld. Vervolgens vertelt zij nog diezelfde nacht aan haar moeder en de volgende ochtend aan haar vader wat er is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] gedetailleerd en consistent zijn en dat de inhoud van de verklaringen in voldoende mate steun vinden in de inhoud van andere bewijsmiddelen, te weten de omstandigheden waaronder [slachtoffer 3] door de verbalisanten wordt aangetroffen, het letsel dat de verbalisanten en de ouders van [slachtoffer 3] hebben waargenomen en de aangetroffen kapotte badkamerdeur. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van haar aangifte en verklaringen, zodat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 3] tot uitgangspunt neemt. Dat betekent dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
Levensgezel?
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, bewezen dat sprake is van geweld begaan tegen een levensgezel, nu is gebleken dat verdachte ten tijde van het incident nog met [slachtoffer 3] samenwoonde en een gezamenlijke huishouding voerde. Dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 3] - zoals verdachte aangeeft - officieel uit was, maakt dat niet anders.
4.2
Bewijswaardering - feit 1 (verdenking mishandeling [slachtoffer 1])
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit ten laste gelegde feit en heeft daartoe aangevoerd dat er maar één getuige ( [slachtoffer 3] ) is die de tenlastegelegde mishandeling zou hebben gezien. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt onvoldoende ondersteund. Volgens verdachte was [slachtoffer 3] niet in/bij de caravan aanwezig en heeft ze dus niets kunnen zien.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder feit 1 wordt aan verdachte verweten dat hij in de periode van 26 juli 2021 tot en met 15 augustus 2021 zijn zoon [slachtoffer 1] op een camping in [plaats 1] heeft mishandeld. De rechtbank overweegt dat voor bewezenverklaring van mishandeling vast moet staan dat pijn of letsel is opgetreden en dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte hierop was gericht.
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.1.3 vastgesteld dat zij de verklaringen van [slachtoffer 3] ten aanzien van haar eigen mishandeling betrouwbaar acht. Er is in het dossier en in hetgeen is besproken tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding om ten aanzien van haar verklaring over dit feit anders te oordelen. De rechtbank zal de verklaring van [slachtoffer 3] daarom ook ten aanzien van dit feit als uitgangspunt nemen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer 1] een schop gaf. Dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geschopt, wordt ondersteund door de verklaring van verdachte die hij ter zitting heeft afgelegd. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer 1] uit schrik een ‘schop onder zijn hol’ gegeven, omdat [slachtoffer 1] kort daarvoor met kracht een bal in het gezicht van [slachtoffer 2] had getrapt. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte dat het slechts een zachte schop was niet. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] blijkt immers dat verdachte [slachtoffer 1] met volle kracht in zijn zij heeft geschopt en dat [slachtoffer 1] meteen daarna begon te huilen. Uit schrik trappen impliceert bovendien dat het niet beheerst was. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat wanneer een volwassen man een kind trapt, dit bij het kind pijn oplevert. Verdachte heeft door [slachtoffer 1] met volle kracht te schoppen dan ook in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] pijn zal krijgen (voorwaardelijke opzet). Dat betekent dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen zal worden verklaard.
4.3
Vrijspraak - feiten 3 en 4 (verdenking mishandeling [slachtoffer 2] en psychische mishandeling [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] )
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachte hardhandig in de kinderwagen is gelegd, maar niet te bewijzen is of dit pijn of letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer 2] . Alsook niet dat het opzet van verdachte daarop gericht was.
Ten aanzien van de onder 4 tenlastegelegde psychische mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie aangevoerd dat het dossier onvoldoende concreet is geworden om vast te kunnen stellen dat het schelden richting [slachtoffer 3] en de kinderen van die orde is geweest dat dit mogelijk schadelijk voor de kinderen was. Uit het dossier volgt onvoldoende welke incidenten waar en wanneer plaats hebben gevonden en welke kinderen daarbij aanwezig waren.
De officier heeft daarbij benadrukt dat het feit dat zij vrijspraak vordert niet wil zeggen dat zij geen geloof hecht aan de verklaringen van aangeefsters. Het gaat om een juridisch oordeel waarbij geen kant gekozen wordt en waarbij een pleidooi tot vrijspraak niet zegt dat het niet is gebeurd. Het openbaar ministerie is van mening dat er onvoldoende bewijs is. Dat is een ander oordeel.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
- Ten aanzien van feit 3 geldt dat [getuige] ruim een jaar na het incident een verklaring heeft afgelegd. De kans is groot dat zij niet alles precies meer weet. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] vaak met flinke kracht in zijn bed gooide, maar zij heeft het niet over een specifieke gebeurtenis in Limburg. Dat de handelwijze van verdachte misschien niet handig is geweest, wil nog niet zeggen dat sprake is van mishandeling. Hardhandig optreden is niet hetzelfde als opzettelijk iemand bezeren. Van pijn of letsel bij [slachtoffer 2] is niet gebleken.
- Ten aanzien van feit 4 geldt dat uit het dossier niet volgt dat verdachte [slachtoffer 3] heeft uitgescholden in het bijzijn van de kinderen, althans dat dit stelselmatig gebeurde. Niet blijkt hoe vaak er door verdachte is gescholden, tegen wie en met welke woorden of intensiteit dit is geweest.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 3: mishandeling [slachtoffer 2]
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige] kan worden vastgesteld dat er in de ogen van [slachtoffer 3] en [getuige] sprake is geweest van het door verdachte hardhandig in de kinderwagen leggen van [slachtoffer 2] . Op grond van de stukken in het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] hierdoor pijn of letsel heeft ondervonden. Dit maakt dat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat de mishandeling van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 4: psychische mishandeling [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4]
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor de tenlastegelegde psychische mishandeling, leveren deze onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen blijkt niet concreet wat er is gebeurd, wanneer, in welke context dat is gebeurd en wat dat dan in juridische zin precies oplevert. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van de onder feit 4 ten laste gelegde psychische mishandeling door verdachte van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Dat verdachte wordt vrijgesproken van bovenstaande feiten betekent niet dat de rechtbank geen geloof hecht aan de verklaringen van aangeefsters. De rechtbank is echter gehouden om te beoordelen of er voldoende bewijs is van de tenlastegelegde feiten en dit is niet het geval.
4.4
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan het vonnis gehecht.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op een tijdstip in de periode van 26 juli 2021 tot en met 15 augustus 2021 te [plaats 1] , gemeente Westerveld zijn kind, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2011), heeft mishandeld door deze voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal (met kracht) te schoppen tegen het lichaam;
2
op 10 oktober 2021 te [plaats 2] zijn levensgezel, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door:
- die voornoemde [slachtoffer 3] bij haar wangen en kaken vast te pakken en vervolgens in die wangen en kaken te knijpen en
- die voornoemde [slachtoffer 3] hardhandig bij de schouders vast te pakken en vervolgens die [slachtoffer 3] door elkaar te schudden en
- die [slachtoffer 3] te slaan op haar oogkas en
- water op haar neus en mond te gieten waardoor die [slachtoffer 3] geen lucht meer kreeg en
- die [slachtoffer 3] hardhandig mee te sleuren en
- die [slachtoffer 3] bij de keel te pakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van honderd uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het over verdachte opgemaakte rapport van
26 april 2024.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 2021 schuldig gemaakt aan de fysieke mishandeling van zijn zoon [slachtoffer 1] en van zijn toenmalige levensgezel [slachtoffer 3] . Hij heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en heeft bij hen pijn, en in het geval van [slachtoffer 3] ook letsel, veroorzaakt. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk, in het bijzonder omdat het zijn zoon en zijn toenmalige levensgezel betreft. Deze personen zouden zich juist veilig bij hem moeten voelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 april 2024(vul de feitaanduidingen in), waaruit blijkt dat verdachte (vul de feitaanduidingen in)niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 26 april 2024 een rapport over verdachte opgemaakt. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Het feit dat verdachte een hele andere kijk heeft op het tenlastegelegde, er een patroon van partnergeweld aanwezig lijkt te zijn en er een nieuwe relatie is waarbij deze vrouw een minderjarig kind heeft, vormen volgens de reclassering een risico voor de toekomst. Om die reden wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: de meldplicht en het meewerken aan een ambulante behandeling. De rechtbank zal gevolg geven aan het advies van de reclassering en bijzondere voorwaarden opleggen om herhaling te voorkomen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat geen sprake is van een zodanige overschrijding van de redelijke termijn dat strafvermindering dient te volgen.
Het voorgaande afwegend, acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van honderd uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

7.1
Vordering van [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.050,00 aan materiële schade, € 3.000,00 aan immateriële schade en € 660,00 proceskosten.
7.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op het verlies van arbeidsinkomsten niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het te gecompliceerd is om te behandelen tijdens het strafproces. Ook moet het deel ten aanzien van de niet vergoede medische kosten niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat onvoldoende duidelijk is wat het causale verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de schade. De vordering is voor het overige voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om de reactie op de vordering gedegen voor te bereiden.
7.1.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De berekening van de kosten door verlies van arbeidsvermogen roept de nodige vragen op bij de rechtbank. De toelichting ter zitting heeft deze vragen niet weggenomen. Verder onderzoek hiernaar levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De niet vergoede medische kosten en proceskosten voor de ingeschakelde rechtsbijstand van Stichting Rechtsbijstand ZLM zijn naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende onderbouwd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij wijst de vergoeding van deze posten dan ook volledig toe.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door
het bewezen verklaarde strafbare feit, immateriële schade is toegebracht. Die schade zal
naar billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal
worden toegewezen. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het
toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet
betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling, begaan tegen zijn kind;
feit 2:mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Breda op het adres Langedijk 34 te Breda. Veroordeelde dient zich eerst telefonisch te melden om een afspraak te maken via 088-8041505. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na een intakeprocedure. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
  • dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
  • dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 2.600,00 (zegge: tweeduizend zeshonderd euro)waarvan € 1.300,00 aan materiële schade en
€ 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
10 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op
€ 660,00aan salaris voor de rechtsbijstandverlener en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3]
(feit 2),
€ 2.600 (zegge: tweeduizend zeshonderd euro)te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
36 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. P.L. Cheung, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
17 mei 2024.
Mrs. Brouwer en Cheung zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.