In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, wordt het beroep van N.V. [belanghebbende] tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.550 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De waardevermindering van de auto als gevolg van schade en een huurverleden zijn de belangrijkste geschilpunten. Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de schade niet onterecht heeft vastgesteld op 72% van de schadebedragen. Ook de stelling van belanghebbende over de waardevermindering wegens huurverleden wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de koerslijst de mogelijkheid biedt om het huurverleden als variabele in te voeren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag in stand blijft, maar kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten worden vastgesteld op € 218,75, en de Staat wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 365. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.