ECLI:NL:RBZWB:2024:3311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/1294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een auto door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024, wordt het beroep van N.V. [belanghebbende] tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.550 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De waardevermindering van de auto als gevolg van schade en een huurverleden zijn de belangrijkste geschilpunten. Belanghebbende had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de schade niet onterecht heeft vastgesteld op 72% van de schadebedragen. Ook de stelling van belanghebbende over de waardevermindering wegens huurverleden wordt verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de koerslijst de mogelijkheid biedt om het huurverleden als variabele in te voeren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag in stand blijft, maar kent belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten worden vastgesteld op € 218,75, en de Staat wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 365. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

N.V. [belanghebbende] , statutair gevestigd te [plaats] (België), belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.550.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende [naam] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Daartoe is in geschil de waardevermindering van de auto als gevolg van schade en de waardevermindering wegens een huurverleden. Belanghebbende heeft zijn stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur op de zitting ingetrokken.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 17 september 2021 melding gedaan ter zake van de registratie van een Subaru Forester 2.0i e-Boxer Luxury, met voertuigidentificatienummer [nummer] (de auto) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 7.641. In de maandaangifte van november 2021 heeft belanghebbende een bedrag van € 7.216 aangegeven en voldaan.
3.1.
Bij de aangifte heeft belanghebbende een taxatierapport van de auto gevoegd opgesteld door waardetaxaties.nl op 16 september 2021. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 6.275. Datzelfde bedrag heeft belanghebbende in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door DRZ. De hertaxateur heeft schade aan de auto geconstateerd tot een bedrag van € 1.274. Daarvan heeft hij een bedrag van € 917 (72%) in aanmerking genomen als waardevermindering. Naar aanleiding van die hertaxatie heeft de inspecteur op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.766. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Percentage waardevermindering wegens schade?
4. Belanghebbende stelt allereerst dat de inspecteur in de naheffingsaanslag onvoldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering van de auto in verband met schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade.
4.1.
Ter zitting heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat kan worden uitgegaan van de door DRZ gecalculeerde schade van € 1.274, maar dat niet 72% maar 100% van die schade als waardevermindering in aanmerking dient te worden genomen.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft allereerst verwezen naar de leeftijd en de kilometerstand van de auto. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met die enkele verwijzing niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een auto die praktisch als nieuw heeft te gelden en waarvan kan worden verondersteld dat die hersteld zal worden naar nieuwstaat. Aldus heeft belanghebbende in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat 100% van de schadecalculatie als waardevermindering in aanmerking moet worden genomen.
4.3.
Belanghebbende stelt verder dat de schade gelet op artikel 110 VWEU voor 100% in aanmerking moet worden genomen, omdat in een aantal gevallen de waardevermindering wel op 100% wordt gesteld en een Unierechtelijke uitleg dwingt tot de meest gunstige behandeling van de auto. Ook deze stelling kan belanghebbende niet baten. Het Unierecht leidt er niet toe dat de objectieve kenmerken van de auto geen rol meer spelen, en brengt dus niet mee dat op deze grond altijd een waardevermindering van 100% van de schade moet worden toegestaan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij een gelijksoortige auto een waardevermindering van 100% van de schade is toegestaan.
4.4.
Belanghebbende heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van willekeur doordat bij andere voertuigen wel 100% van de schade als waardevermindering in aanmerking wordt genomen. Weliswaar heeft belanghebbende vier gevallen genoemd waarin de inspecteur wel een waardevermindering van 100% van de schade heeft toegestaan, maar in die gevallen is daarvoor telkens een specifieke reden gegeven die in het geval van belanghebbende niet speelt. Die vier concrete gevallen acht de rechtbank daarom niet voldoende vergelijkbaar met de auto van belanghebbende. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur kan om die reden ook niet slagen.
4.5.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de waardevermindering wegens schade niet op een hoger bedrag dan 72% van die schade moet worden gesteld.
Waardervermindering wegens huurverleden
4.6.
Belanghebbende stelt dat op de handelsinkoopwaarde van de koerslijst [bedrijf] nog een bedrag van € 1.182 in mindering moet komen omdat de auto een huurverleden zou hebben.
4.7.
Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de auto een huurverleden heeft, dan nog kan deze beroepsgrond niet slagen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur had het in dit geval namelijk op de weg van belanghebbende gelegen om bewijs te leveren dat de koerslijst van [bedrijf] de mogelijkheid biedt om het huurverleden als variabele in te voeren en de waardevermindering als gevolg van het huurverleden niet of niet volledig is verdisconteerd in de waarde gegeven door de koerslijst van [bedrijf]. Dit heeft belanghebbende nagelaten. Het uitgangspunt is dan dat een waardevermindering niet aanvullend in aanmerking kan worden genomen [1] . Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de werkelijke handelswaarde lager is en daarom van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. [2]
Tussenconclusie naheffingsaanslag
4.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. De overige gronden van de inspecteur behoeven daarom geen beoordeling.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
4.9.
Tot slot heeft belanghebbende ter zitting verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.10.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 19 april 2022. De uitspraak op bezwaar is van 30 september 2022. De rechtbank doet uitspraak op 22 mei 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met afgerond twee maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Wel kent de rechtbank aan belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [3] De Staat moet deze vergoeding betalen. De Staat wordt ook opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende in beroep van € 218,75; en
  • bepaalt dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 22 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147 r.o. 3.3.2.
2.Vgl. Hoge Raad van 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147 r.o. 3.6.2.
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.