In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 5 april 2023 en verlengd tot 5 mei 2024. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en een zittingsvertegenwoordigster van de Raad aanwezig. De vader was niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] door het contactverlies met zijn vader. Echter, de kinderrechter oordeelde dat de moeder voldoende hulpverlening accepteert en dat het goed gaat met [minderjarige]. De moeder heeft zelf hulp gezocht en werkt mee aan de hulpverlening. De kinderrechter concludeert dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling niet zijn voldaan. Daarom werd het verzoek van de GI afgewezen.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, mr. Voorn, en op schrift gesteld op 14 mei 2024. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal op 5 mei 2024 eindigen.