Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een taxiparkeerplaats op 14 juni 2022, terwijl het voertuig niet tot de aangegeven categorie of groep voertuigen behoorde. Betrokkene heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, aanwezig, terwijl betrokkene zelf niet verscheen. Betrokkene voerde in zijn beroepschrift aan dat hij slechts twee minuten had stilgestaan om zijn dochter op te halen van het station. Hij betwistte de bewering van de verbalisant dat hij langer op de taxistandplaats had gestaan.
De kantonrechter overwoog dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden, omdat de verbalisant geen pardontijd had genoteerd en betrokkene de gedraging betwistte. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen hoe lang betrokkene daadwerkelijk had stilgestaan. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 109,00 dat betrokkene als zekerheid had betaald, terug te betalen.