ECLI:NL:RBZWB:2024:3422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/02/422224 JE RK 24-857 en C/02/422225 JE RK 24-858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsbelasting door GI voor medische behandeling en aanmelding onderwijsinstelling

Op 24 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling (GI), Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, over een minderjarige. De kinderrechter heeft besloten dat het gezag over de minderjarige gedeeltelijk wordt toegekend aan de GI voor de duur van drie maanden, met betrekking tot de toestemming voor medische behandeling en de aanmelding bij een onderwijsinstelling. De zaak betreft een minderjarige die geboren is in 2015 en momenteel onder toezicht staat. De moeder heeft het gezag over de minderjarige, terwijl de vader en grootouders niet aanwezig waren bij de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders zich verzetten tegen de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling, wat de ontwikkeling van het kind belemmert. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI noodzakelijk is om de aanmelding en medische behandeling te realiseren, gezien de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de GI direct kan handelen in het belang van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ouders en grootouders de gelegenheid gegeven om hun houding te herzien in de komende maanden, waarna de situatie opnieuw zal worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/422224 JE RK 24-857 (medische behandeling) en
C/02/422225 JE RK 24-858 (aanmelding onderwijsinstelling)
Datum uitspraak: 24 mei 2024
beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsbelasting door de GI,
artikel 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[de pleegouders],
de grootouders vaderszijde, tevens de pleegouders,
wonende in [woonplaats] .
advocaat: mr. G. Demir te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Allereerst merkt de kinderrechter op dat zij de in deze beschikking behandelde verzoeken heeft ontvangen in de zaak met kenmerk C/02/416472 / JE RK 23-2107 (resterende deel verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing). Na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter deze verzoeken een eigen zaaknummer gegeven, zoals op het voorblad van deze beschikking is vermeld.
1.2
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
C/02/422224 JE RK 24-857 (medische behandeling)
- het verzoek van de GI van 16 april 2024 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 6 mei 2024.
C/02/422225 JE RK 24-858 (aanmelding onderwijsinstelling):
- het verzoek van de GI van 16 april 2024 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 6 mei 2024.
1.3
Op 10 mei 2024 heeft de kinderrechter de verzoeken behandeld tijdens de
mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn
gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, tevens de betrokken jeugdbeschermers, vergezeld door hun teamleider;
- opa, tevens pleegvader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat de moeder de mondelinge behandeling niet volledig heeft bijgewoond. Zij heeft de zittingszaal meerdere keren verlaten om tot rust te komen.
1.5
Hoewel daartoe correct opgeroepen zijn de vader en de oma, tevens pleegmoeder, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat de vader vanwege problemen met zijn voet niet naar de rechtbank kon komen. Ook de oma kon vanwege gezondheidsproblemen en de zorg voor [minderjarige] niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn. In overleg met alle aanwezigen, heeft de kinderrechter besloten om de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vader en de oma.
1.6
Gelet op de nauwe samenhang tussen deze verzoeken van de GI en het resterende verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] , met zaaknummer C/02/416472 / JE RK 23-2107 zijn de zaken gelijktijdig behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/416472 / JE RK 23-2107 heeft de kinderrechter mondeling beslist, bij beschikking van 10 mei 2024.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2
Laatstelijk, bij beschikking van 10 mei 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders verlengd van 17 mei 2024 tot 17 januari 2025.
2.3
[minderjarige] verblijft op basis voormelde machtiging in het netwerkpleeggezin van zijn grootouders.

3.De verzoeken

3.1
Aan de kinderrechter liggen de volgende verzoeken voor:
C/02/422224 JE RK 24-857 (medische behandeling):
Naar de kinderrechter begrijpt, verzoekt de GI om op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk toegekend wordt aan de GI, namelijk voor zover het betreft de toestemming voor een aanmelding voor, dan wel plaatsing op de wachtlijst voor medische behandeling van [minderjarige] conform het advies van [onderwijsinstelling] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en de gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI in te schrijven in het gezagsregister.
C/02/422225 JE RK 24-858 (aanmelding onderwijsinstelling):
Naar de kinderrechter begrijpt, verzoekt de GI om op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW, te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk toegekend wordt aan de GI, namelijk voor zover het betreft de aanmelding, dan wel een plaatsing op de wachtlijst voor een onderwijsinstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en de gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI in te schrijven in het gezagsregister.

4.Het standpunt van de GI

4.1
Voor het volledige standpunt van de GI verwijst de kinderrechter kortheidshalve naar rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 van de beschikking van 10 mei 2024 in de zaak met kenmerk C/02/416472 / JE RK 23-2107. Het standpunt van de GI zoals daar beschreven wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Ten aanzien van onderhavige verzoeken voert de GI nog het volgende aan.
C/02/422224 JE RK 24-857 (medische behandeling):
Na het intakegesprek van 20 maart 2024 heeft [onderwijsinstelling] positief geadviseerd voor een plaatsing van [minderjarige] binnen [afdeling] , [onderwijsinstelling] , voor een dagopname of 24-uurs zorg. De ouders vertonen hiertegen weerstand. Zij geven aan dat de screening op 20 maart 2024 onvoldoende is om tot een dergelijk advies te komen en blijven vragen stellen. Telkens is er een reden dat de ouders nog geen toestemming willen geven. Dit maakt dat [minderjarige] nog steeds niet is aangemeld voor een voor hem noodzakelijk traject bij [onderwijsinstelling] . In beginsel wil de GI [minderjarige] aanmelden voor een dagopname. Wanneer het netwerk echter geen commitment laat zien voor een dagopname, is de GI genoodzaakt om een overplaatsing naar een 24-uurs opname te verzoeken. De GI maakt zich zorgen dat de ouders zich blijven verzetten en acht een gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI noodzakelijk om [minderjarige] bij [onderwijsinstelling] aan te melden, zodat hij op de wachtlijst komt. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] een passend zorgaanbod krijgt, zodat hij kan werken aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
C/02/422225 JE RK 24-858 (aanmelding onderwijsinstelling):
In het reguliere onderwijs komt [minderjarige] niet tot leren. Zij hoofdje zit te vol. Zijn vorige basisschool, [naam basisschool] , kon [minderjarige] geen onderwijs meer bieden en dat maakt dat [minderjarige] sinds januari 2024 niet meer naar school gaat. In overleg met [naam basisschool] en het samenwerkingsverband voor onderwijs is geadviseerd [minderjarige] aan te melden bij [onderwijsinstelling] . Bij [onderwijsinstelling] is er op 20 maart 2024 een intakegesprek geweest, inclusief een screening van [minderjarige] . Hieruit volgde een advies. De ouders hebben hierover verschillende vragen en bezwaren, onder andere over het aantal dagen en de tijden dat [minderjarige] op [onderwijsinstelling] aanwezig moet zijn. De GI maakt zich zorgen dat de ouders nog steeds een beperkte mate van samenwerking tonen en dat [minderjarige] nog steeds niet is aangemeld bij [onderwijsinstelling] . Het stagneren van (het aanmelden van) het traject acht de GI niet in het belang van [minderjarige] . Een gedeeltelijke uitoefening van het gezag door de GI is noodzakelijk voor de inschrijving van [minderjarige] voor onderwijs. De GI wil een aanmelding van [minderjarige] voor de PI school van [onderwijsinstelling] realiseren, zodat hij daar kan werken aan zijn cognitieve ontwikkeling.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1
Voor het volledige standpunt van belanghebbenden verwijst de kinderrechter kortheidshalve naar rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 van de beschikking van 10 mei 2024 in de zaak met kenmerk C/02/416472 / JE RK 23-2107. Het standpunt van de belanghebbenden zoals daar beschreven wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
5.2
Namens de moeder heeft mr. Verschuren ten aanzien van onderhavige verzoeken nog aangevoerd dat bij een toewijzing van de verzoeken specifiek moet worden vermeld op welk onderdeel de gezagsuitoefening ziet. Immers, nu is het schriftelijke verzoek onvoldoende gespecificeerd.
5.3
Namens de grootouders heeft mr. Demir ten aanzien van onderhavige verzoeken nog aangevoerd dat de grootouders zich afvragen in hoeverre de aanmelding van [minderjarige] bij [onderwijsinstelling] doelmatig zal zijn, een en ander onder verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Gelderland. [1] Bovendien heeft te gelden dat de grootouders geen gezag over [minderjarige] hebben en de kwestie rondom de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI hen niet aangaat. Wel zijn zij van mening dat onderhavige verzoeken te ruim zijn geformuleerd en er bovendien geen einddatum wordt genoemd.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:265e BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert, voor uiterlijk de duur van een verleende machtiging tot uithuisplaatsing, bepalen dat de GI het gezag gedeeltelijk uitoefent met betrekking tot, onder andere, de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige jonger dan twaalf jaar, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
6.2
De kinderrechter overweegt dat een verzoek op grond van artikel 1:265e BW alleen kan worden toegewezen als is voldaan aan een aantal voorwaarden.
6.3
In de eerste plaats moet er sprake zijn van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Dat is het geval. De kinderrechter verwijst hiervoor kortheidshalve naar de beschikking van 10 mei 2024 in de zaak met kenmerk C/02/416472 / JE RK 23-2107.
Medische behandeling
6.4
Naast de in rechtsoverweging 6.3 genoemde voorwaarde moet medisch handelen noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De vraag die de kinderrechter in dit kader moet beantwoorden is of behandeling van [minderjarige] bij [onderwijsinstelling] als medische behandeling is aan te merken in de zin van artikel 7:446 BW. De kinderrechter overweegt als volgt.
6.5
Bij [onderwijsinstelling] heeft een intakegesprek plaatsgevonden, inclusief een screening van [minderjarige] , dat heeft geleid tot het advies van [onderwijsinstelling] om [minderjarige] te plaatsen binnen [afdeling] , [onderwijsinstelling] , voor onder andere:
- integrale beeldvorming op alle levensdomeinen om te komen tot een passend handelings- en toekomstadvies;
- dagopname of 24-uurs-zorg met als doel klinische observatie, diagnostiek en exploratieve behandeling, onder specifieke aanvullende voorwaarden: op schooldagen aanwezigheid tot minimaal 16:30 uur en in vakanties tot minimaal 14:30 uur, [minderjarige] eet op schooldagen minimaal twee keer mee op de groep, de samenwerking met het systeem houdt in dat er in de thuissituatie huisbezoeken plaatsvinden om naar passende begeleiding te kijken, bereidheid van de (groot)ouders om op de groep mee te werken om pedagogische vaardigheden te versterken en bij voorkeur eigen vervoer boven taxivervoer ten behoeve van de samenwerking en verbinding.
6.6
Uit vaste jurisprudentie, ook van deze rechtbank, volgt dat observatie en
diagnostiek een medisch onderzoek betreft dat onder de reikwijdte van
voornoemd artikel 7:446 BW valt.
6.7
Vervolgens moet de kinderrechter onderzoeken of niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel, omdat een overheveling van het gezag ingrijpt in zowel de rechten van het kind als die van de ouder.
6.8
De kinderrechter overweegt dat terughoudend met de toepassing van artikel 1:265e BW moet worden omgegaan. Toepassing van dit artikel grijpt diep in, in het ouderlijk gezagsrecht. De kinderrechter is van oordeel dat in deze zaak voldaan is aan het subsidiariteitsbeginsel. Minder ingrijpende alternatieven dan tijdelijke gedeeltelijke uitoefening van gezag door de GI bieden in onderhavig geval geen soelaas. De GI heeft eerder geprobeerd om de ouders, van wie overigens alleen de moeder met het gezag over [minderjarige] is belast, mee te nemen in het traject om tot een aanmelding bij [onderwijsinstelling] te komen. Gebleken is echter dat de ouders (alsook de grootouders) het niet eens zijn met het gegeven advies, vraagtekens blijven zetten bij de noodzaak om [minderjarige] aan te melden bij [onderwijsinstelling] , nadere informatie blijven vragen en zich wantrouwend blijven opstellen richting de GI en andere hulpverlening. Bovendien stellen de ouders zich op het standpunt dat er andere opties voorhanden zijn, zonder dit concreet te maken.
De kinderrechter kan en moet nu duidelijk zijn: het gaat echt niet goed met [minderjarige] en dat duurt al veel te lang. [minderjarige] is volledig vastgelopen in zijn ontwikkeling en wordt belast met volwassenzaken. De ouders én de grootouders moeten onder ogen gaan zien dat het niet vijf voor twaalf, maar al kwart over twaalf is. Kortom: ingrijpen is
nunodig. Anders dan de ouders twijfelt de kinderrechter niet over het door [onderwijsinstelling] gegeven advies en er zijn geen andere opties. [minderjarige] heeft passend onderwijs en behandeling nodig en [onderwijsinstelling] kan hem dat bieden.
Toepassing van het minder ingrijpende artikel 1:265h BW acht de kinderrechter in dit geval evenmin een passend alternatief. Dit artikel is immers slechts van toepassing op een eenmalige en specifieke behandeling, terwijl in het geval van [minderjarige] nog niet duidelijk is wélke behandeling hij nodig heeft. De kinderrechter verwacht, ook wanneer de observatie is afgerond, dat de ouders hun visie ten aanzien van noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] (nog) niet zullen hebben bijgesteld. De omstandigheden dat op dít moment nog onvoldoende concreet is hoe en onder welke omstandigheden de behandeling zal plaatsvinden, wat die precies inhoudt, hoe lang die zal duren en wie daarbij betrokken zijn, staan naar het oordeel van de kinderrechter niet aan toepassing van artikel 1: 265e BW in de weg. De kinderrechter overweegt in dat verband dat het - gelet op de stellige andersluidende visie van de ouders en hun wantrouwende houding richting de GI en andere instanties die naar verwachting niet op korte termijn zal veranderen - onwenselijk is als de GI voor elk onderdeel van de beoogde medische behandeling terug moet naar de kinderrechter voor vervangende toestemming, terwijl de noodzaak van die behandeling reeds is gebleken. De GI moet voortvarend kunnen handelen. Alles afwegende zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen. Zij vindt een gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI in het belang van [minderjarige] om de start van een nader te bepalen noodzakelijke behandeling vorm te geven. Daarmee staat naar het oordeel van de kinderrechter ook vast dat een gedeeltelijke gezagsoverdracht noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
6.9
De kinderrechter wijst tot slot ook op artikel 3 IVRK en overweegt dat het belang van [minderjarige] bij diagnostiek en behandeling als onderdeel van het wegnemen van zijn ontwikkelingsbedreiging moet prevaleren boven het belang van de moeder bij de uitoefening van haar gezagsrecht wat betreft de medische behandeling.
6.1
Wel ziet de kinderrechter aanleiding om een termijn te verbinden aan de gedeeltelijke gezagsbelasting door de GI. Het gaat immers om een zeer ingrijpende maatregel. Bovendien krijgen de ouders (en de grootouders) daarmee de gelegenheid te laten zien dat zij ervoor open staan om hun houding ten aanzien van de noodzakelijke behandeling voor [minderjarige] te wijzigen en daarmee in het belang van [minderjarige] te kunnen handelen. Tot slot vindt de kinderrechter het in dit kader noodzakelijk om betrokken te blijven bij [minderjarige] , de ouders en de grootouders, en om de ontwikkelingen te blijven monitoren. De kinderrechter zal om die reden bepalen dat de gedeeltelijke gezagsbelasting door de GI geldt voor de duur van drie maanden. De kinderrechter zal het verzoek voor het overige aanhouden, zodat over drie maanden besproken kan worden wat de stand van zaken is en of toewijzing van het resterende deel nodig is.
Aanmelden voor onderwijs
6.11
Gelet op de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken is de kinderrechter van oordeel dat inschrijving van [minderjarige] bij de PI school van [onderwijsinstelling] in zijn belang is en tegemoet komt aan zijn onderwijsbehoeften. Hoewel de ouders dit anders zien, brengt de problematiek van [minderjarige] in de praktijk met zich dat hij geen regulier onderwijs kan volgen. Ook speciaal onderwijs is op dit moment geen optie. [minderjarige] gaat al sinds januari 2024 niet meer naar school. De achterstand die hij hiermee oploopt, bovenop de achterstand die hij al had, is groot. [minderjarige] lijkt baat te kunnen hebben bij een onderwijsvorm zoals die bij [onderwijsinstelling] wordt aangeboden en hij onderwijs kan krijgen op de wijze waarbij hij tot leren komt, met veel aansturing, duidelijkheid en structuur. Deze onderwijsvorm kan geboden worden door [onderwijsinstelling] .
6.12
Een groot deel van de leerlingen van de PI school verblijft tijdelijk bij [onderwijsinstelling] voor diagnostiek en exploratieve behandeling. Voor hen geldt dat zij tijdelijk op de school zitten, gekoppeld aan de diagnostiek en exploratieve behandeling. De kinderrechter begrijpt dat dit bij [minderjarige] eveneens het geval zal zijn. Nu de kinderrechter het verzoek van de GI ten aanzien van de gedeeltelijke gezagsbelasting met betrekking tot de medische behandeling heeft toegewezen, dient [minderjarige] ook onderwijs te kunnen volgen bij [onderwijsinstelling] .
6.13
De kinderrechter is, samenvattend, van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot zijn aanmelding bij een onderwijsinstelling, te weten de PI school van [onderwijsinstelling] . De kinderrechter zal om dezelfde reden als genoemd in rechtsoverweging 6.10 bepalen dat de gedeeltelijke gezagsbelasting door de GI geldt voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.14
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk C/02/422224 JE RK 24-857 (medische behandeling):
7.1
belast de GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, locatie Eindhoven, met het gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] , met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling bij [onderwijsinstelling] met ingang van 24 mei 2024 tot augustus 2024;
In de zaak met kenmerk C/02/422225 JE RK 24-858 (aanmelding onderwijsinstelling):
7.2
belast de GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, locatie
Eindhoven, met het gezag over de [minderjarige]
, geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] , met betrekking tot de aanmelding van
voornoemde minderjarige bij een onderwijsinstelling, te weten de PI school bij [onderwijsinstelling]
, met ingang van 24 mei 2024 tot augustus 2024;
7.3
bepaalt dat deze gedeeltelijke gezagsuitoefening in beide zaken wordt aangetekend in het gezagsregister;
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
houdt het resterende deel van de verzoeken aan;
7.6
verzoekt de advocaten en de GI om uiterlijk 30 mei 2024 hun verhinderdata door te geven voor de periode 1 t/m 23 augustus 2024, in welke periode een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
7.7
verzoekt de GI om uiterlijk één week voor de nog te plannen nieuwe mondelinge behandeling een (korte) update aan de kinderrechter en de advocaten toe te sturen;
7.8
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.