ECLI:NL:RBZWB:2024:3612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/4084
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake vergoeding immateriële schade door de Staat

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een hersteluitspraak gedaan in de zaak BRE 22/4084. Deze uitspraak betreft een correctie op een eerdere uitspraak van 22 mei 2024, waarin een fout was geconstateerd in het dictum. De rechtbank had in rechtsoverweging 4.16 vastgesteld dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500, te betalen door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). Echter, in het dictum was abusievelijk de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding, wat niet overeenkwam met de overwegingen van de uitspraak.

De rechtbank heeft in deze hersteluitspraak de fout gecorrigeerd door het dictum aan te passen. De passage waarin de inspecteur werd veroordeeld, is vervangen door de juiste formulering die de Staat als verantwoordelijke partij aanwijst. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze fout redelijkerwijs kenbaar was voor de betrokken partijen, en heeft daarom besloten om de verbetering door te voeren. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze hersteluitspraak staat geen rechtsmiddel open, en de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak blijft ongewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4084
hersteluitspraak ter verbetering van de uitspraak van de rechtbank in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft geconstateerd dat in haar uitspraak van 22 mei 2024 (hierna: de uitspraak) onder het kopje “Beslissing” (hierna: het dictum) de veroordeling tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn niet correct is.
1.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.16 van de uitspraak onder meer overwogen:
“[…] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.”
1.2.
In het dictum van de uitspraak heeft de rechtbank echter, onder meer, beslist:
De rechtbank:
[…]
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;”
1.3.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak een fout bevat. In het dictum van de uitspraak is rechtsoverweging 4.16 namelijk abusievelijk niet juist tot uitdrukking gebracht. In het dictum van de uitspraak had niet de inspecteur, maar de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld moeten worden tot het betalen van de vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500. Dit is immers in de overwegingen opgenomen.
1.4.
Herstel van deze fout brengt mee dat in het dictum de passage “veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;” wordt vervangen en komt te luiden:
“ veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;”
1.5.
Aangezien de fout gelet op het hiervoor in 1.1 overwogene redelijkerwijs kenbaar voor partijen was, zal de rechtbank de onder 1.4 vermelde verbetering doorvoeren.

Beslissing

De rechtbank verbetert de fout in de uitspraak op de wijze als onder 1.4 omschreven en stelt vast dat de uitspraak aldus verbeterd moet worden gelezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 3 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Voorts brengt deze uitspraak geen wijziging in de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak.