ECLI:NL:RBZWB:2024:3738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
10992139 CV EXPL 24-1299 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgverzekeringspremie en kosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V.

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) betaling van een openstaand bedrag van € 2.500,00 van de gedaagde partij, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst tussen partijen, waarbij de gedaagde zich niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft gehouden. De procedure is gestart na een betalingsregeling die niet is nagekomen. De gedaagde heeft in totaal € 3.256,56 aan hoofdsom openstaan, waarvan hij slechts gedeeltelijk heeft betaald. Na meerdere aanmaningen en een veertiendagenbrief heeft VGZ besloten om de gedaagde te dagvaarden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de zorgpremie en dat VGZ voldoende gelegenheid heeft gegeven om de vordering te voldoen. De rechter oordeelt dat VGZ recht heeft op de gevorderde bedragen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet tijdig en volledig heeft betaald, waardoor de vordering van VGZ toewijsbaar is. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 815,39.

Het vonnis is uitgesproken op 5 juni 2024 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde direct aan de uitspraak moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10992139 \ CV EXPL 24-1299
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd in Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: [gemachtigde] in Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonadres],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 februari 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties;
- de akte van VGZ met producties;
- het extract audiëntieblad van de rolzitting van 1 mei 2024 met het antwoord van [gedaagde].
1.2
Hierna is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
VGZ vordert, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.2
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zich niet houdt aan de betalingsverplichting die voortvloeit uit de zorgverzekeringsovereenkomst die partijen hebben gesloten. Op grond van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] premie en zorgkosten aan VGZ verschuldigd. In totaal stond een bedrag van € 3.256,56 aan hoofdsom open. Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen in juni 2023 en [gedaagde] heeft vervolgens € 1.000,00 aan VGZ betaald. VGZ heeft op
1 december 2023 een veertiendagenbrief gestuurd. [gedaagde] heeft daarna, op 11 januari 2024, nog een bedrag van € 200,00 betaald. [gedaagde] is daarnaast rente, incassokosten en btw verschuldigd waardoor [gedaagde] nog een bedrag van € 2.581,31 verschuldigd is aan VGZ. VGZ beperkt de vordering in deze procedure tot een bedrag van € 2.500,00.
2.3
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van VGZ. [gedaagde] voert aan dat hij een betalingsregeling was overeengekomen die hij is nagekomen. Verder heeft hij een aantal keren contact gezocht met de gemachtigde van VGZ over de openstaande som omdat hij zijn betalingsregeling wilde nakomen en het openstaande bedrag wilde aflossen.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] een zorgverzekering heeft afgesloten bij VGZ. Uit hoofde van de zorgverzekeringsovereenkomst is [gedaagde] in beginsel gehouden om maandelijks de premie aan VGZ te betalen en eventuele kosten inzake het eigen risico, dan wel kosten die niet verzekerd zijn te betalen aan VGZ. VGZ heeft onweersproken gesteld dat de oorspronkelijke hoofdsom € 3.256,56 bedraagt.
3.2
Tussen partijen staat vast dat de gemachtigde van VGZ en [gedaagde] op 16 mei 2023 een betalingsregeling zijn overeengekomen van € 200,00 per maand, ingaande op 16 mei 2023. Deze betalingsregeling werd niet nagekomen en daarna is opnieuw een regeling afgesproken op 7 juni 2023, ingaande op 30 juni 2023. [gedaagde] heeft vervolgens op 30 juni 2023, 31 juli 2023, 2 september 2023, 27 september 2023 en 15 november 2023 betalingen van € 200,00 gedaan. VGZ heeft aangevoerd dat de betalingsregeling is vervallen doordat [gedaagde] later betaalde dan 30 oktober 2023, namelijk op 15 november 2023. [gedaagde] was daardoor de openstaande som verschuldigd. Op 1 december 2023 heeft VGZ aan [gedaagde] een veertiendagenbrief gestuurd. Weliswaar is op 11 januari 2024 nogmaals € 200,00 betaald, maar de betalingsregeling was al vervallen.
3.3
De kantonrechter is van oordeel dat VGZ in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde] te dagvaarden. [gedaagde] heeft na het treffen van de betalingsregeling niet tijdig en volledig betaald. [gedaagde] heeft verschillende aanmaningen ontvangen en uiteindelijk op 7 juni 2023 een betalingsregeling afgesproken waarbij is afgesproken dat hij € 200,00 per maand zou betalen op iedere 30e van de maand. Daarbij is tevens vermeld dat de aflossing op de afgesproken datum op de rekening van de gemachtigde van VGZ dient te staan om te voorkomen dat de regeling vervalt. [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen om betalingen niet tijdig te verrichten. De betaling die [gedaagde] op 15 november 2023 heeft verricht had op 30 oktober 2023 op de bankrekening van de gemachtigde van VGZ moeten zijn bijgeschreven. Met de brief van 1 december 2023 heeft VGZ [gedaagde] vervolgens nog de gelegenheid gegeven om binnen vijftien dagen de openstaande som te voldoen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. De verplichting om zorg te dragen voor betaling van openstaande facturen en tijdige betaling van de betalingsregeling ligt bij [gedaagde] zelf. Als een betalingsregeling niet wordt nagekomen staat het een schuldeiser vrij om de schuldenaar te dagvaarden.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat VGZ [gedaagde] sinds 2022 voldoende in de gelegenheid heeft gesteld de vordering te betalen, voordat zij deze procedure heeft opgestart.
3.4
VGZ heeft voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassokosten door haar zijn verricht waarbij een aanmaning is gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat deze verschuldigd zijn.
3.5
De gevorderde wettelijke rente van € 35,02 en € 80,17 is eveneens toewijsbaar, alsmede de gevorderde rente over de openstaande hoofdsom vanaf 27 februari 2024, omdat [gedaagde] de betalingsachterstand niet tijdig heeft betaald en hierdoor in verzuim is geraakt.
3.6
VGZ heeft de door [gedaagde] betaalde bedragen eerst in mindering laten strekken op de buitengerechtelijke kosten en de verschenen wettelijke rente en daarna pas op de openstaande premies. Dat mocht VGZ doen op basis van de wet (artikel 6:44 BW). Voldoende is toegelicht door VGZ dat nu een openstaand bedrag resteert van € 2.581,31.
3.7
Gelet op het voorgaande is het gevorderde bedrag van € 2.500,00 toewijsbaar.
3.8
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
306,00
(1,50 punten × € 204,00)
Totaal
815,39
3.9
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de eventuele
nakosten een executoriale titel op. Dit betekent dat als VGZ na deze uitspraak ook nog daadwerkelijk kosten zou moeten maken (de nakosten), [gedaagde] daarvoor nog een bedrag zal moeten betalen van € 102,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de eventuele betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR: 2022:853).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ een bedrag te betalen van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de openstaande hoofdsom, met ingang van 27 februari 2024, tot de dag van volledige betaling;
4.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 815,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
4.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.De kantonrechter heeft het vonnis ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] direct aan het vonnis moet voldoen, ook wanneer eventueel in hoger beroep zou worden gegaan.