In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 augustus 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement in Vlissingen, vastgesteld op € 319.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 288.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de vergelijkingsmethode gehanteerd om de waarde te bepalen, waarbij de heffingsambtenaar referentiewoningen had gebruikt om de waarde te onderbouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank ook een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar de rechtbank deed uitspraak meer dan drie maanden later. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 50 voor de overschrijding van de termijn, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan de belanghebbende. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, maar dat de belanghebbende recht heeft op schadevergoeding en proceskostenvergoeding.