ECLI:NL:RBZWB:2024:39

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
02/234558-23 (hoofdzaak), 02/083610-22 en 02/336093-21 (vorderingen tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaren en vernieling van gemeentelijk eigendom met psychische problematiek als factor

Op 4 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere misdrijven, waaronder de mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) en de vernieling van gemeentelijk eigendom. De feiten vonden plaats in Breda op 14 en 21 september 2023, waarbij de verdachte zich met geweld verzette tegen ambtenaren en schade toebracht aan voertuigen van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2004, psychische problematiek heeft die van invloed is op haar gedrag. Tijdens de zitting op 21 december 2023 heeft de officier van justitie, mr. J. Peerboom, de verdachte aangeklaagd en de verdediging heeft haar standpunten gepresenteerd. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 160 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en meewerken aan passende huisvesting. De rechtbank benadrukte het belang van een snelle behandeling van de psychische problematiek van de verdachte. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/234558-23 (hoofdzaak), 02/083610-22 en 02/336093-21 (vorderingen tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. Y.I.B. Grosfeld, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 14 september 2023 twee opsporingsambtenaren heeft mishandeld;
Feit 2:op 14 september 2023 een ruitenwisser heeft vernield;
Feit 3:zich op 14 september 2023 tegen twee ambtenaren met geweld heeft verzet;
Feit 4:op 21 september 2023 een auto met kenteken [kenteken 1] heeft beschadigd;
Feit 5:op 21 september 2023 een auto met kenteken [kenteken 2] heeft beschadigd;
Feit 6:zich op 24 september 2023 tegen een agent met geweld heeft verzet;
Feit 7:op 24 september 2023 een keukenmes bij zich had, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of ermee te dreigen;
Feit 8:op 24 september 2023 door bedreiging de politie heeft gedwongen ter plaatse te komen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft de feiten 2 en 4 tot en met 8 bekend en van deze feiten is ook aangifte gedaan. Daarom is er voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 en 3 zijn er onderdelen in de tenlasteleggingen die verdachte niet heeft bekend, maar gelet op de processen-verbaal van bevindingen is er ook voor deze onderdelen in de tenlastelegging voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van alle feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft tijdens haar verhoor bij de politie alle feiten bekend. Ter zitting heeft zij bij enkele feiten aangegeven het niet meer te weten. De reden daarvan is dat het al even geleden is en zij het zich daarom niet kan herinneren. Wel heeft zij daarbij aangegeven dat het zou kunnen kloppen dat zij deze feiten begaan heeft en dat als zij bij de politie heeft bekend, die verklaring gevolgd kan worden. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte integraal bekend heeft dat zij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd nu zij ten aanzien van alle feiten kort na het plegen daarvan bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Over feit 1 heeft verdachte aangegeven dat zij eenmaal in het kruis van [benadeelde 1] heeft getrapt. Uit de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] volgt echter dat zij hem tweemaal in het kruis heeft getrapt. De rechtbank zal hiervan dan ook uitgaan.
Met betrekking tot feit 3 heeft verdachte ter zitting betwist dat zij meermalen in de richting van ambtenaren [benadeelde 3] en [benadeelde 4] schoppende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank is echter van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte deze schoppende bewegingen heeft gemaakt. Naast de verklaringen van ambtenaren [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (respectievelijk opgenomen op pagina 32 en 25 e.v. van het eindproces-verbaal) heeft namelijk ook hun collega [benadeelde 2] (pagina 28 e.v.) verklaard dat verdachte schoppende bewegingen naar [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 september 2023 te Breda, ambtenaren [benadeelde 5] en [benadeelde 1] (buitengewoon opsporingsambtenaren) gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- (met kracht) met haar nagels in de arm te knijpen van die [benadeelde 5] en
- meermalen met kracht in het kruis te trappen van die [benadeelde 1] ;
2.
op 14 september 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruitenwisser die aan Gemeente Breda toebehoorde heeft vernield;
3.
op 14 september 2023 te Breda, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [benadeelde 3] (medewerker handhaving Gemeente Breda) en [benadeelde 4] (toezichthouder Gemeente Breda), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door
- haar armen en benen in een andere richting te bewegen dan de richting waarin zij door die [benadeelde 3] en [benadeelde 4] werd getracht te brengen, en- een schoppende beweging richting die [benadeelde 3] en [benadeelde 4] te maken, en
- te proberen zich los te rukken;
4
op 21 september 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (gekentekend [kenteken 1] ), , dat aan Gemeente Breda toebehoorde heeft beschadigd;

5.5.op 21 september 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig (gekentekend [kenteken 2] ), dat aan Gemeente Breda toebehoorde heeftbeschadigd;

6.
op 24 september 2023 te Breda, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [benadeelde 6] (hoofdagent bij Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten ter insluiting van de verdachte door een schoppende beweging richting die [benadeelde 6] te maken;
7.
op 24 september 2023 te Breda, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een keukenmes/vleesmes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
8.
op 24 september 2023 te Breda, door bedreiging met geweld ambtenaren [benadeelde 7] (hoofdagent bij politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) en [benadeelde 6] (hoofdagent bij politie Eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft gedwongen tot het volvoeren van een ambtsverrichting, te weten het verlenen van noodhulp, door anoniem naar de politie te bellen met de boodschap dat de politie ter plaatse moest komen, anders zou zij iemand neersteken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de gepleegde misdrijven op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met alle door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden met uitzondering van het locatieverbod.
De officier van justitie heeft er rekening mee gehouden dat verdachte tot aan de datum van de uitspraak reeds 74 dagen heeft vastgezeten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hij verzoekt een artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) maatregel op te leggen voor de periode van 1 jaar met per overtreding 1 week hechtenis met een maximum van 2 maanden betreffende een gebiedsverbod rondom het stadskantoor van de gemeente Breda. Nu er sprake is van meerdere misdrijven en een overtreding, vordert de officier van justitie voor de overtreding nog een aparte straf, namelijk een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het voorwaardelijk deel van de geëiste straf door de officier van justitie gematigd dient te worden naar 40 of 60 dagen. Het is van groot belang dat verdachte behandeling en begeleiding gaat krijgen en daarom dienen de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de reclassering, te worden opgelegd, met uitzondering van de middelencontrole die in het advies wordt genoemd.
Verdachte heeft geen verslavingsproblematiek, dus middelencontrole heeft geen meerwaarde en verdachte vindt het ondergaan van die controles ook erg vervelend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven. Zij heeft buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) mishandeld en auto’s beschadigd van de gemeente Breda. Zij heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan wederspannigheid en zij heeft ambtenaren gedwongen noodhulp te verlenen door te dreigen iemand neer te steken als zij die hulp niet verlenen. Zij had op dat moment een mes bij zich, wat een overtreding is.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar strafblad. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad info erbij gevoegde strafbare feit met BVH-nummer 2023321424.
Verdachte liep in meerdere proeftijden toen ze dit feit pleegde. Zij verricht de strafbare feiten vaak tegen agenten of boa’s en heeft ter zitting verklaard dat ze “iets tegen uniformen heeft.” Het lijkt erop dat verdachte moeite heeft om zich aan de meest basale regels te houden. De rechtbank vindt de gepleegde feiten erg vervelend, omdat verdachte het lijkt te hebben voorzien op mensen die gezag uitoefenen. Deze mensen, die de openbare orde bewaken, moeten hun werk op een goede manier kunnen doen. Door het handelen van verdachte worden zij daarin steeds belemmerd en dat is zeer vervelend. Ook op zitting laat verdachte zich laatdunkend uit over mensen met een uniform en lijkt zij er haast om te moeten lachen dat zij hen heeft mishandeld. De rechtbank begrijpt niet dat verdachte enerzijds “iets tegen uniformen heeft” terwijl zij hen anderzijds – zo blijkt uit het dossier – telkens weer opzoekt en/of belt. Daardoor ontstaan er telkens weer confrontaties en dat is zowel voor verdachte als de politie en de boa’s vervelend. Een locatieverbod is gelet hierop dan ook geboden.
De reclassering heeft op 18 december 2023 over verdachte een rapport opgemaakt en daarbij de hulpverlening geraadpleegd. Uit dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte sinds lange tijd sprake is van psychische problematiek die delictgerelateerd en risicoverhogend is. Psychische ontregeling lijkt te hebben geleid tot toenemende politie- en justitiecontacten.
Verdachte wordt sinds enkele jaren begeleid door het FACT team van GGz Breburg die traumatherapie geïndiceerd vindt. De behandeling is tot dusver, mede vanwege de ernst van de problematiek en betrokkenes afweer, niet van de grond gekomen. Betrokkene lijkt het vertrouwen in de kliniek te zijn verloren waardoor de samenwerking moeilijk verloopt. Actuele diagnostiek ontbreekt waardoor haar problematiek niet geheel inzichtelijk is. Volgens de reclassering is het van groot belang dat er een passend hulpverleningstraject voor verdachte tot stand komt waarbij diagnostiek en een passende behandeling aan de orde moeten komen. De reclassering adviseert meerdere bijzondere voorwaarden, waaronder de meldplicht, ambulante behandeling bij Fivoor of een soortgelijke instelling met een mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname waarbij onder meer diagnostiek kan plaatsvinden, een locatieverbod voor de omgeving van het gemeentehuis in Breda, het meewerken aan het toewerken naar passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd of begeleid wonen en het inspannen om te werken aan dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken, acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte zo snel mogelijk behandeld gaat worden voor haar psychische problematiek. Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte voor de misdrijven op een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft het voorarrest opgeteld en -anders dan de officier van justitie - vastgesteld op 70 dagen. De rechtbank stelt de proeftijd op 3 jaren omdat de verwachting is dat verdachte langere tijd hulp en begeleiding nodig gaat hebben. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het locatieverbod en het meewerken aan de middelencontrole. Ter zitting is niet gebleken dat er bij verdachte momenteel sprake is van middelenproblematiek. De rechtbank ziet dan ook geen reden om daartoe een bijzondere voorwaarde op te leggen. Het locatieverbod zal op grond van artikel 38v Sr, zoals hiervoor reeds gemotiveerd, eveneens worden opgelegd (zie hieronder).
De rechtbank zal, gelet op artikel 14e Sr, bepalen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium wordt voldaan gelet op de ernst en veelvuldigheid van de feiten die zich gedurende een bepaalde periode hebben voorgedaan en het recidivegevaar dat door de reclassering als hoog wordt ingeschat.
De rechtbank acht, gelet op het grote risico op herhaling, ter voorkoming van strafbare feiten ook een locatieverbod noodzakelijk in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr. De rechtbank zal deze maatregel opleggen voor de duur van één jaar, of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt.
Daarbij zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Daarnaast zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van twee maanden.
Nu er voor de misdrijven een straf is opgelegd, acht de rechtbank een strafoplegging voor de overtreding (dragen van een mes) niet aan de orde. Zij zal daarom volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van
€ 300,=voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 300,=, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[benadeelde 5]vordert een schadevergoeding van
€ 250,= voor
feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 250,=, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.

9.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke taakstraf van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 2 augustus 2022 onder parketnummer 02-083610-22 met een jaar zal worden verlengd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 60 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 24 februari 2022 onder parketnummer 02-336093-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat de rechtbank het van groot belang vindt dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld. Het uitvoeren van de taakstraffen zou die voortvarende behandeling kunnen doorkruisen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de komende tijd alle energie moet stoppen in de behandeling die zij moet ondergaan.
De rechtbank acht wel bij beide vorderingen de verlenging van de proeftijd met één jaar op zijn plaats.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 38v, 38w, 57, 62, 179, 180, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:eenvoudige mishandeling tegen ambtenaar, meermalen gepleegd;
feit 2, 4 en 5:vernieling;
feit 3: wederspannigheid, meermalen gepleegd;
feit 6: wederspannigheid;
feit 7: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie
feit 8: door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een
ambtsverrichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feiten 1 t/m 6 en feit 8:
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 in Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat toeleiden naar passende huisvesting ook als dit beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang betreft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van een geschikte dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- legt op de maatregel dat de verdachte voor de duur van 1 jaarof zoveel korter als de reclassering noodzakelijk vindt, zich niet zal ophouden in het gebied rondom het Stadskantoor van de gemeente Breda aan de Claudius Prinsenlaan in Breda. Dit is het gebied dat wordt begrensd door en met inbegrip van:
Vierwindenstraat, Keizerstraat, Oude Vest, Kloosterplein, Vlaszak, Boschstraat, Nassaustraat, Nassausingel, Chassésingel, Chasséveld, Rijngraafstraat, Kloostedaan, Beyerd, Nieuwpasbaan, Claudius Prinsenlaan, Poort van Schoenmakers, Coullissen, Nonnenveld, Chassé Promenade, Het Bolwerk en de Parade;
-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 2 maanden;
-beveelt dat deze maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Ten aanzien van feit 7:
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende voorwerp:
een keukenmes;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 02/083610-22 en 02/336093-21 af, en verlengt de proeftijden bij beide parketnummers met één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van
€ 300,=.aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1), € 300,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
6 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 5] van € 250.=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 5] (feit 1), € 250,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
-heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en
mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en mr. D.W. Schalk, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 januari 2024.