ECLI:NL:RBZWB:2024:4038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending van het gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 18 juli 2023 een naheffingsaanslag opgelegd van € 59,80, bestaande uit € 2,30 aan belasting en € 57,50 aan kosten. Het bezwaar van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, waarna de rechtbank op 28 maart 2024 de zaak op zitting behandelde. De belanghebbende was niet verschenen, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De belanghebbende voert aan dat in een andere zaak door de heffingsambtenaar is erkend dat de kosten van de naheffingsaanslag te hoog zijn vastgesteld, wat heeft geleid tot vernietiging van die naheffingsaanslag. De rechtbank concludeert dat er inderdaad sprake is van een oogmerk tot begunstiging, aangezien de heffingsambtenaar in de andere zaak de kosten heeft verlaagd en het bezwaar gegrond heeft verklaard. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 en een proceskostenvergoeding van € 747,50 aan de belanghebbende moet vergoeden. Tevens wordt bepaald dat wettelijke rente verschuldigd is indien deze bedragen niet tijdig worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2] deelgenomen. Namens belanghebbende is niemand verschenen.
1.5.
Belanghebbende en/of zijn gemachtigde hebben zich niet afgemeld voor de zitting. Belanghebbende is, via een bericht aan zijn gemachtigde, op 24 januari 2024 door de griffier digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu is gebleken dat de zittingsuitnodiging digitaal aan gemachtigde is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze en tijdig is aangeboden.

Feiten

2. Aan belanghebbende is vanwege het niet betalen van (voldoende) parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 (de belasting) en een bedrag van € 57,50 aan kosten van de naheffingsaanslag (de kosten).
2.1.
Op grond van de ‘Verordening parkeerbelastingen Breda 2022’ (de Verordening) bedragen de kosten € 57,90 per naheffingsaanslag.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de kosten, na een intern overleg, verlaagd naar € 57,50 per naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd. Meer specifiek of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende doet, naar de rechtbank begrijpt, een beroep op het gelijkheidsbeginsel en voert aan dat de heffingsambtenaar in een andere zaak heeft geoordeeld dat de kosten van de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag zijn vastgesteld en dat daarom het bezwaar gegrond is verklaard en de naheffingsaanslag is vernietigd.
4.1.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien (a) de heffingsambtenaar een begunstigend beleid voert, (b) ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging, of (c) de meerderheidsregel wordt geschonden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een oogmerk tot begunstiging. Belanghebbende heeft een uitspraak van bezwaar van een andere belastingplichtige overgelegd, die ziet op een naheffingsaanslag parkeerbelasting, opgelegd door dezelfde gemeente en in hetzelfde belastingjaar. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar in die zaak heeft erkend dat de kosten van de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Op grond daarvan heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Met die erkenning heeft de heffingsambtenaar de andere belastingplichtige begunstigd en was er, gelet op het standpunt van de heffingsambtenaar met betrekking tot de hoogte van de kosten en de juridische gevolgen daarvan, sprake van een welbewuste bevoordeling. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende daarom ten onrechte ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag ten onrechte in stand gelaten.
4.3.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd hoeft daarom geen behandeling.
Wettelijke rente
4.4.
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt ter zake van het griffierecht en in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [1]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting worden vernietigd.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (met een waarde van € 310), en 1 punt voor het beroepschrift (met een waarde van € 875). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. [2] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 747,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 747,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat, voor zover de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van proceskosten niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.