In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak van 19 juli 2021 tot en met 24 januari 2022, ter hoogte van € 1.058, en een boete van eveneens € 1.058. Na bezwaar werd de boete verminderd tot € 105, maar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 behandeld, maar belanghebbende was niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende rondom de zittingsdatum is verhuisd en heeft het onderzoek heropend. Op 3 mei 2024 vond een nieuwe zitting plaats, waarbij belanghebbende opnieuw niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende als bestuurder van een voertuig zonder geldig kentekenbewijs gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de boete terecht heeft opgelegd en dat deze passend is, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand blijven.