ECLI:NL:RBZWB:2024:4116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
10601462 CV EXPL 23-2695 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schadevergoeding na brandstichting door gedaagde

In deze civiele zaak vordert de vereniging [vereniging 1] schadevergoeding van gedaagde, die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor brandstichting in het verenigingsgebouw van de vereniging. De brand vond plaats op 9 april 2018, en gedaagde heeft in het verleden verklaard dat hij op die avond thuis was, terwijl getuigen hebben verklaard dat hij op dat moment bij hen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het strafvonnis dwingend bewijs oplevert van de schuld van gedaagde. De vereniging heeft schade geleden ter hoogte van € 35.616,78, waarvan een deel door de verzekering is vergoed. Gedaagde heeft de vordering betwist, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer. De rechtbank wijst de vordering van de vereniging toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 18.503,67, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten worden ook aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10601462 CV EXPL 23-2695
vonnis d.d. 12 juni 2024
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [vereniging 1],
gevestigd te [plaats 1] , [gemeente 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. V.J.R. Tjien-Fooh en mr. J.D. Poolman, beiden verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [gemeente 2] op een geheim adres,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.H. Teiken , advocaat te Eindhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [vereniging 1] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 20 september 2023 met de daarin genoemde stukken;
b. de brief van 8 januari 2024 van [gedaagde] met één productie;
c. de brief van 12 januari 2024 van [vereniging 1] met producties;
d. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 23 januari 2024;
e. de ter mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van mr. Poolman;
f. het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 23 januari 2024.

2.De feiten

2.1
[vereniging 1] is een vereniging die is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging en spitst zich toe op het africhten van politie-, speur- en reddingshonden. [gedaagde] is van 1 oktober 2015 tot 1 april 2017 lid geweest van [vereniging 1] .
2.2
Op 6 april 2018 heeft [gedaagde] een pinbetaling gedaan bij [apotheek] in [plaats 2] voor een bedrag van € 85,28.
2.3
Op 9 april 2018 heeft er een brand gewoed in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] . De brand is veroorzaakt door brandstichting tussen 21:50 uur en 22:10 uur.
2.4
Op 9 april 2018 heeft de heer [naam 1] (verder: [naam 1] ) een volmacht en opdrachtbevestiging getekend, op grond waarvan [gedaagde] juridische diensten is gaan verlenen aan [naam 1] .
2.5
[bedrijf] te [plaats 3] heeft in opdracht van de verzekeraar van [vereniging 1] op 25 mei 2018 een expertiserapport opgeleverd, waarin wordt geconcludeerd dat het verenigingsgebouw en de inboedel als verloren moet worden beschouwd. De schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 35.616,78 (indien het herstel van het verenigingsgebouw in eigen beheer wordt uitgevoerd). De verzekeraar heeft een bedrag van € 17.113,11 aan [vereniging 1] uitgekeerd.
2.6
Op 25 juni 2018 heeft de Politie van de eenheid Zeeland-West-Brabant mevrouw [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) als getuige gehoord. In het proces-verbaal is onder andere het volgende opgenomen:
“(…)O = Getuige krijgt een foto te zien van haar met [gedaagde] op een terras (…)
V = Kan het kloppen dat jij deze foto op zaterdag 21 april 2018 omstreeks 20:17 uur op Facebook hebt geplaatst?
G = Ja dat zou kunnen. (…)
V = Als je naar de foto kijkt dan zie je onder de onderlip van [gedaagde] een donker vlekje zitten. Wat kun je hierover verklaren?
G = Dat klopt ja. Hij was op een maandagavond bij een klant geweest. Hij is daar kennelijk van een buitentrap gevallen met zijn gezicht langs de muur en dat was van dat grof granol. Ook zijn handen zaten onder, die littekens zijn nu nog steeds zichtbaar. Op zijn bovenbeen had hij ook vlekken zitten. Dit waren grote schaafpartijen. Het bloedde ook wel flink. Dit heeft hij mij verteld. Ik was die avond bij de [vereniging 2] . Hij zou mij die avond ophalen en kwam dus later aan want hij had dus die wondjes opgelopen. (…)
V = Hij gaf aan dat hij van een buitentrap gevallen zou zijn. Heeft die ook gezegd waar dat was?
G = Bij een klant.
V = Welke klant?
G = Ik lees in mijn agenda dat [gedaagde] op 9 april 2018 om 20.00 uur een klant bezocht. Ik meen dat dit in [plaats 4] was, echter weet ik dat niet zeker. Ik kan niet duidelijk zeggen bij wie dat dit is geweest. Het zou kunnen zijn dat dit bij ene “ [naam 2] ”. (…)”.
2.7
Op 22 oktober 2018 heeft de Politie van de eenheid Zeeland-West-Brabant een proces-verbaal opgemaakt, waar onder andere het volgende is opgenomen:
“(…) Ik [verbalisant] ontving van [getuige 1] per mail de onderstaande tekst:
“Op 9 april jl. kwam [gedaagde] mij halen bij de hondenvereniging te [plaats 5] .
Hij was later dan we hadden afgesproken.
Ik zag dat zijn gezicht roder was dan normaal, waarop ik hem vroeg of hij onder de zonnebank had gelegen. Hij vertelde dat dit niet zo was, maar dat hij was gestruikeld op een trap met zijn gezicht langs granol was gegaan. Tevens zei hij dat zijn handen ook kapot waren.
Thuis gekomen bleek dat het erger was dan ik in eerste instantie in het donker kon zien. Zijn gezicht was flink roder van kleur dan normaal en glom, ik zag dat boven beide ogen zijn huid beschadigd was en ik zag dat zijn lippen kapot waren. Na een tijdje ontstond er korstvorming.
Ik zag dat de bovenkant van allebei zijn handen bijna geheel rood/wit van kleur waren met grote blaren erop waar later ook kleurloos vocht uit kwam. Ook de bovenkant van zijn vingers waren rood/wit. Zijn rechterhand was iets erger dan zijn linkerhand. Ik zag dat er zwarte viezigheid in zat en heb zijn handen met water schoon proberen te maken, wat op dat moment voor een groot gedeelte is gelukt. [gedaagde] vertelde mij dat hij er veel pijn aan had en dat hij er weinig aan kon velen. Hij nam hiervoor ook diclofenac 100 mg in combinatie met paracetamol.
Ook de binnenkant van zijn rechterarm was rood. Het betrof een plek op zijn onderarm en een plek op zijn bovenarm. Het was een oppervlakte van ongeveer een tot twee centimeter bij ongeveer 6 centimeter. (ik meen dat dit zijn rechterarm betrof, maar weet dit niet meer zeker)
De volgende dag is [gedaagde] naar de Apotheek gegaan om verband, zalfgaas, calendulanzalf en betadine te halen. [gedaagde] vertelde mij dat hij zijn wonden toen eerst moest laten zien bij de assistente van de huisarts. [huisarrsenpraktijk] , [adres] te [plaats 2] . (…)”.
2.8
Op 20 november 2018 is [gedaagde] door de politie verhoord. Hij verklaart onder andere:
“(…) V: We hebben het nog niet met je over de datum van de brand gehad maar waar was jij op die maandag 9 april 2018 in de avond?
A: Ik denk thuis maar dat weet ik niet zeker.
V: [getuige 1] verklaarde dat jij op maandag 9 april 2018 om 20:00 uur in de avond bent vertrokken naar een afspraak voor jou werk. [getuige 1] wist geen naam van deze persoon en dacht aan [naam 2] of [naam 3] . Zij verklaarde dat jij haar rond 22:30/23:00 uur kwam ophalen van de hondentraining, waarbij ze zag dat jou gezicht handen en benen onder de verwoningen zaten. [getuige 1] verklaarde dat jij haar vertelde dat je bij deze klant van de trap was gevallen en langs een granole muur was gegaan. Vertel daar eens over?
A: Dat heb ik niet zo verteld. Dat liegt ze. Ik vind het ook frappant wat dat het op 9 april 2018 was. Dat zij zo de details nog weet.
O: Ik zal het zo even aan [naam 3] vragen maar volgens mij had [getuige 1] dit uit haar agenda gehaald.
V: [getuige 1] verklaarde dat zij jouw verwondingen ook nog had verzorgd daarna?
A: Dat klopt maar dat was na de brand. Tijdens het aansteken van een barbecue, [getuige 1] was toen sporten bij Basic Fit, is het mis gegaan en heb ik brandwonden opgelopen aan mijn rechter hand. De Barbecue wilde niet branden en toen heb ik met zo’n benzine navulflesje van zippo het vuur aan proberen te krijgen maat dat liep uit de hand. Zij heeft mijn verwondingen toen verzorgd. Ik was toen alleen thuis. Ik weet nog dat [getuige 1] het stom vond dat ik dat deed.
V: Maar goed [getuige 1] heeft het echt over verwondingen aan je gezicht, handen en benen. Leg eens uit?
A: Alleen aan mijn hand.
V: En die naam [naam 2] of [naam 3] wat zegt die jou?
A: Niets.
V: [getuige 1] verklaarde dat ze de avond van 9 april 2018 en de dagen er na de volgende verwondingen bij jou heeft gezien. Rode en glimmende huid op je gezicht. Rood kleurige handen waar blaren op stonden en later kleurloos vocht uitkwam. Ook begreep ik van [getuige 1] dat je vingers ook rood waren en met name de vingers van je rechterhand, er zouden verder verwondingen op je bovenbenen en onderarmen zitten. Vertel hier eens over?
A: Dat klopt niet. De verbranding van mijn rechter hand was veel verder na 9 april 2018.
V: [getuige 2] verklaarde dat er door [getuige 1] na de brand, op zaterdag 21 april 2019 een foto van jullie samen op Facebook was gezet. Hierop zouden verwondingen onder jouw lip en op jouw linker arm van pols tot elleboog te zien zijn. Vertel eens? (…)
Ik ben denk ik gevallen. Ik zie op mijn linker arm wel iets maar dat is denk ik een schaafwond. Ik weet ook niet wanneer deze foto is genomen.
V: Maar hoe kom je dan aan de verwonding aan de mond die op de foto te zien is die op 21 april 2018 is geplaatst op Facebook?
A: Dat weet ik niet. Ik val regelmatig. Ik sta niet zo stevig op mijn voeten. Ik ben de laatste tijd twee keer bij de opticien geweest omdat mijn bril kapot was. Het probleem is dat als ik pijn heb in mijn been of als ik lang heb gezeten dan val ik wel eens. Wat ik zie op de foto lijkt mij meer een koortslip. [getuige 1] had in de tijd ook best regelmatig een koortslip. (…)
V: Maar [getuige 1] heeft verklaard over het letsel wat ze bij jou zag toen jij haar op de avond van de brand 9 april 2018 op kwam halen en dat zij verklaard dat jij vertelde dat jij van de trap zou zijn gevallen bij een klant. Jullie relatie was 25 juni 2018 misschien al wel beëindigd maar jullie hadden na het ongeval op 19 juni 2018 nog wel contact met elkaar. Volgens jou klopt haar verklaring niet en had je toen helemaal geen verwondingen zoals zij omschreef en zou je ook niet hebben gezegd dat je bij een klant van de trap was gevallen. Wat zou voor [getuige 1] de reden zijn geweest om hierover te liegen?
A: Ik zou niet weten wat haar reden hiervoor is geweest. Ik denk dat ze zich in de datum vergist omdat dat niet op 9 april kan zijn geweest. (…)”.
2.9
Op 22 maart 2019 is [gedaagde] door de politie verhoord. Hij verklaart onder andere:
“(…) V = In het verhoor van november 2018 hebben we jou medegedeeld dat er een verbrandde handschoen werd aangetroffen na de brandstichting op een paar meter afstand van het clubgebouw van [vereniging 1] . (…)
V = Deze handschoen is door de technische recherche onderzocht, waarna vanuit de binnenkant van deze handschoen DNA materiaal werd veiliggesteld. Dit DNA materiaal is door het NFI vergeleken met het DNA materiaal dat van jou werd veiliggesteld in november 2018. Hieruit bleek volgens het NFI dat het DNA dat in de handschoen werd veiliggesteld afkomstig is van jou. Leg eens uit?
A = Dan zullen dat dan waarschijnlijk de handschoenen zijn vanuit mijn jas. Het verbaasd me dat mijn jas/parka, ME kisten en overal niet zijn aangetroffen net zoals de sleutels en de zaklamp die bij elkaar lagen zijn aangetroffen.
V = Op de handschoenen zijn enkel en alleen uw DNA sporen aangetroffen, niet van iemand anders. Leg dat eens uit?
A = Ja, dat zijn dan waarschijnlijk mijn handschoenen die in mijn jas/parka hebben gezeten. Verder kan ik dat niet verklaren. (…)
V = Mogen wij dus suggereren dat u bedoeld, als we het niet goed zeggen verbeter ons dan, dat deze handschoenen door iemand anders daar zijn neergelegd om u een oor aan te naaien?
A = Ja, net zoals mijn andere spulletjes die daar lagen, de zaklamp en de sleutelbos die daar allemaal netjes bij elkaar lagen. (…)
V = [gedaagde] , nogmaals alles bij elkaar. Op maandag 9 april 2018 omstreeks 22:00 uur werd de brand gesticht bij de [vereniging 1] . Jij had rond deze periode volgens onder andere [getuige 2] en [getuige 3] onenigheid met leden van deze club. [getuige 1] verklaarde dat jij tussen 20:00 uur en 22:30 uur alleen naar een klant was gegaan.
We hebben jou naar de gegevens van deze klant gevraagd, maar deze wilde je ons niet geven. Terwijl je tussen 22:30 en 23:00 uur [getuige 1] na een hondentraining bij een andere club op kwam halen zag zij dat jij onder andere aan je handen, benen en gezicht letsel had zitten.
Wat volgens [getuige 1] een blaar dan wel blaren waren op je handen, ook zou je huid op verschillende plekken op je lichaam rood verkleurd zijn. [getuige 1] verklaard dat jij een dag na de brandstichting naar de huisarts bent gegaan.
Hiervan verklaar je dat je niet bij de huisarts bent geweest.
Op de plaats van de brandstichting is een sleutelbos met rood sleutelhanger aangetroffen waarvan getuige [getuige 3] verklaard dat jij ook zo’n rode sleutelhanger hebt gehad. Tevens verklaarde hij dat jij ook zo’n soort type zaklampje in je bezit hebt als het zaklampje welke op het plaats delict werd aangetroffen. [getuige 1] verklaarde dat jij een tijdje voor de brandstichting een zelfde soort onkruidbrander achterin je auto had liggen.
Je verklaarde bij [vereniging 1] niet recent te zijn geweest. Tevens verklaarde je dat de werkhandschoenen welke op het plaats delict werd aangetroffen niet van jou waren en deze niet te kennen. Echter blijkt uit DNA vergelijking door het NFI dat deze aangetroffen verbrande handschoen alleen jou DNA Materiaal bevat. Tevens heb je zichtbaar een rode vlek op je rechter hand. (…)
A = Het enige wat ik hier nog op wil aanmerken is dat ik op 9 april 2018 gewoon thuis ben geweest. Ik heb thuis zitten werken aan mijn dossiers. Ik neem aan dat jullie dat ook na kunnen gaan. (…)
A = Dit kon ik zien in mijn agenda. Dit in verband met mijn bedrijf. Ik moet bijhouden wanneer ik wat doe. Ik heb dit terug gekeken in mijn agenda. (…)”.
2.1
Op 10 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot strafbare feiten, waar [gedaagde] van verdacht werd, onder andere de brandstichting bij [vereniging 1] . [gedaagde] verklaart ter zitting onder andere:
“(…) In het dossier zijn twee verbrande handschoenen genoemd. Eén lag op een boom en één lag op de grond. Ik heb maar op één hand brandwonden. (…) U vraagt mij of de onderzochte vingers van de handschoen horen bij mijn handschoen. De kleur klopt. (…) De verwondingen zijn ontstaan bij een barbecue. (…) Zij spreekt over beide handen, maar ik heb u mijn handen laten zien. Op mijn linkerhand zijn geen verwondingen. (…) De oudste rechter vraagt mij waarom ik bij de politie niet heb verklaard dat ik de handschoen herken. Het lijkt op mijn handschoen. De handschoen komt uit mijn jas. Iemand heeft die handschoen uit mijn jas gehaald. Ik weet niet waarom ik dat niet eerder heb verklaard. (…) De jongste rechter vraagt mij naar de verwondingen. Ik had de barbecue ongeveer 15 minuten voordat ik [getuige 1] op ging halen aangestoken. Ik had alleen verwondingen aan één hand. Dat was op een ander moment dan de brand.
De officier van justitie vraagt mij of ik op 9 april [getuige 1] op ging halen. Dat is mogelijk. Ik weet de datum niet precies, maar het was bij de [vereniging 2] . Ik kan mij niet herinneren dat ik ben gevallen. Ik heb die dag – volgens mijn agenda – thuis aan een belastingaangifte van mijn ouders en wat dossiers gewerkt. Het klopt wel dat ik een keer gevallen ben, maar ik weet niet wanneer precies. (…)
De officier van justitie vraagt mij hoe ik aan de brandwonden komt. Ik kreeg de barbecue niet goed aan. Ik wilde hem aansteken met aanstekerbenzine en dat ging mis. Opeens stond mijn hand in brand. Ik heb het gedoofd en mijn hand onder de koude kraan gehouden. Daarna heb ik mijn hand verbonden en heb ik [getuige 1] opgehaald. Ik had verder geen verwondingen. Ik ben in die periode ook niet van de trap gevallen en niet tegen de muur gekomen. (…)
Ik ben in de periode daarvoor gebeten door een hond. Wat u op de onderarm ziet kunnen de bijtwonden van de hond zijn. De verwondingen aan mijn lip was een koortslip. (…)
Ik heb nooit een sleutel van het materialenhok gehad. Ik had een sleutel van het gebouw. Zij hadden de sleutels verstopt, omdat ik tegen hun regels in ging oefenen. De rode label die door [getuige 3] is genoemd, heb ik hier. (…)”.
2.11
Op 24 september 2020 is [gedaagde] door de rechtbank onder andere veroordeeld voor brandstichting in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] . In het vonnis is onder andere opgenomen:
“(…) Ten aanzien van feit 1 is de verdediging van mening dat verdachte vrijgesproken zou moeten worden. Verdachte is niet ter plaatse gezien. Het bewijs bestaat enkel uit aangetroffen DNA in een handschoen, die op een vreemde plaats op een boom bij de plaats delict is aangetroffen ne pas een dag later op aanwijzing van [aangever] door de politie in beslag is genomen. Voor het overige zijn er geen sporen aangetroffen. Ook niet op andere voorwerpen die zijn aangetroffen en die aan verdachte worden toegeschreven. Voorts zijn er ook geen digitale sporen, zoals zendmastgegevens, in het dossier te vinden. De verdediging is verder van mening dat weinig waarde moet worden gehecht aan verklaringen van een ex-partner, te weten mevrouw [getuige 1] , en van de zoon van een ex-partner, te weten [getuige 3] . Het onderzoek van de politie is gemankeerd, nu geen nader onderzoek naar een eventuele rol van [getuige 3] en [getuige 1] is verricht. Zowel [getuige 3] als [getuige 1] kunnen een motief hebben gehad om verdachte als dader weg te zetten. Door [getuige 3] is verklaard dat de aangetroffen sleutelbos van verdachte was, maar daar wordt verder geen onderbouwing van gegeven. Ten aanzien van de aangetroffen gasbrander had onderzoek bij de ouders van verdachte kunnen plaatsvinden, maar dat is verzuimd. Van de aangetroffen zaklamp is het aannemelijk dat als het is neergelegd, deze schoongeveegd is. Ten slotte kan uit de eerste verklaring van [getuige 1] worden afgeleid dat zij verwondingen beschrijft die onder de kleding hadden moeten zitten. De kleding zelf was niet beschadigd. Alles bij elkaar genomen is de verdediging van mening dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte brand heeft gesticht. (…)”en
“(…) Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde brandstichting is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen voldoende is komt vast te staan dat verdachte op 9 april 2018 in [plaats 6] brand heeft gesticht in het clubgebouw van [vereniging 1] . Het overtuigende bewijs daarvan wordt in de eerste plaats geleverd door de op de plaats delict aangetroffen half-verbrande werkhandschoen. In de binnenzijde van die handschoen is DNA aangetroffen. Het NFI heeft geconcludeerd dat dit DNA afkomstig kan zijn van verdachte en dat de matchkans van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Dat betekent dat de kans dat iemand anders precies hetzelfde DNA-profiel heeft, kleiner is dan 1 op 1 miljard. Andere DNA-profielen zijn niet aangetroffen. Verdachte ontkent ook niet dat het om zijn DNA gaat, maar heeft in een later verhoor, waarbij hij met de onderzoeksresultaten van het NFI werd geconfronteerd, aangegeven dat hij werkhandschoenen in zijn parka had zitten en dat die parka nog in het clubgebouw hing. Hij gelooft in een complot tegen hem, zo zegt hij in feite. Het standpunt van de verdedigen is dat niet verdachte, maar een ander of anderen schuldig zijn aan de brandstichting en dat verdachte bewust door die andere(n) is aangewezen als de dader. De rechtbank gaat niet mee in dit scenario, omdat dit immers zou impliceren dat een ander dan verdachte de aangetroffen handschoen – met het DNA van verdachte daarin – op de boom in de nabijheid van het clubgebouw moet hebben bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat er geen begin van aannemelijkheid is voor dit onwaarschijnlijke scenario, aangezien dit zeer veel wetenschap en handelingen van de dader zou vereisen. Die ander zou dan immers moeten hebben geweten dat er handschoenen in de parka van verdachte zaten; die handschoenen vóór dat de brand werd gesticht uit de parka hebben gehaald; een handschoen half verbrand hebben en vervolgens aan een boom hebben geprikt. Dit is zo onwaarschijnlijk dat dit scenario buiten beschouwing zal worden gelaten. Gelet juist op het aantreffen van de handschoen in de nabijheid van het clubgebouw, met het DNA van verdachte daarin, gelet op het door een GGD-art geconstateerde letsel bij verdachte aan de rechterhand, welk letsel past bij een 1ste graads brandwond, en ook gelet op het gegeven dat voor dit letsel geen bewijs aanwezig is dat dit is ontstaan op de door verdachte beschreven wijze, namelijk door vuur van een BBQ, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die brand heeft gesticht. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van dit feit. (…)”.
2.12
[gedaagde] had hoger beroep ingesteld tegen het voornoemde strafvonnis. Op 23 januari 2023 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch [vereniging 1] ingelicht dat [gedaagde] het hoger beroep heeft ingetrokken. Hierdoor is het voornoemde strafvonnis in kracht van gewijsde gegaan.
2.13
Op 18 augustus 2023 heeft de heer [naam 1] (verder: [naam 1] ) het volgende verklaart:
“(…) In maart 2018 kreeg ik een brief van het CJIB en ik wist niet wat ik hier mee aan moest. In het weekend van 7 en 8 april kwam ik [gedaagde] met zijn hond weer op straat tegen. Ik sprak hem aan en vroeg of hij een keer bij mij langs wilde komen voor juridisch advies. Ik zat met een aantal zaken waar ik niet zo goed raad mee wist. Wij hebben toen afgesproken dat hij na het weekend, op maandag 9 april om 20.00 uur, bij mij langs zou komen. Tijdens dit gesprek op straat, zag ik dat hij zijn rechterhand helemaal in het verband zat. Ik vroeg voor de gein of hij door zijn hond was gebeten, maar [gedaagde] vertelde dat hij enkele dagen eerder zijn hand had verbrand omdat hij de barbecue met wasbenzine wilde aansteken en dat was misgegaan. Ik kan mij dit nog goed herinneren, omdat ik daar hard om moest lachen terwijl ik dat ook vaak doe. Ik ben ook zeker van dat weekend, want dat was het weekend voordat hij die maandag 9 april bij mij thuiskwam.
Op maandag 9 april 2018 rond 20.00 uur kwam [gedaagde] naar mijn woning. (…) Tijdens het gesprek had [gedaagde] al op voorhand een opdrachtbevestiging en een machtiging meegenomen voor de werkzaamheden die hij voor mij zou gaan verrichten. Ik heb deze opdrachtbevestiging ondertekend en gedateerd. Daarom weet ik zeker dat [gedaagde] op maandag 9 april 2018 bij mij is gekomen, want op de opdrachtbevestiging heb ik de datum van die dag, namelijk 9 april 2018, geschreven. Nadat ik de opdrachtbevestiging en machtiging heb ondertekend, heb ik een exemplaar van [gedaagde] gekregen voor mijn eigen administratie. [gedaagde] heeft zelf ook een exemplaar meegenomen voor zijn administratie.
Nadat wij alle zaken hadden besproken, heeft [gedaagde] nog wat bij mij gedronken en is vervolgens tussen 22.00 en 22.30 uur naar huis gegaan. (…)
Vorige week werd ik door [gedaagde] benaderd met de vraag of ik mij kon herinneren wanneer en hoe onze samenwerking is begonnen. Ik heb hem verteld dat ik dit nog goed kon herinneren, alleen wist ik de datum niet meer precies. Nadat ik de opdrachtbevestiging heb gekeken, zag ik dat dit op 9 april 2018 was. Ik ben hier zeker van, want ik heb die avond de opdrachtbevestiging getekend en gedateerd. (…)”.
2.14
Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [naam 1] als getuige gehoord. Hij verklaart het volgende:
“(…) Ik blijf bij mijn verklaring, die als productie 1 bij conclusie van antwoord is gevoegd. Ik heb me niet voorbereid op deze zitting. Ik heb niet vooraf met de heer [gedaagde] of de heer mr. Teiken gesproken over deze zitting. We zijn wel samen naar deze zitting gekomen. [gedaagde] heeft mij alleen gevraagd of ik nog wist of hij bij mij was geweest die avond. (…) U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [gedaagde] op 9 april 2018 bij mij thuis was. Dat klopt. Ik weet dat nog omdat ik een zaak had lopen en hem in het weekend had gesproken dat hij de dag erop langs zou komen. [gedaagde] vroeg mij of ik wist dat hij die dag bij mij was geweest. Ik zag de datum op de opdrachtbevestiging. Ik weet dat dat op maandag was, want dan ben ik vrij. [gedaagde] kon zelf niet overdag, dus hij kwam ’s avonds. Ik weet zeker dat het maandag was, omdat we dat in het weekend hadden afgesproken.
Ik heb de opdrachtbevestiging en machtiging, die zijn overgelegd, getekend. Die heb ik op 9 april 2018 getekend. Ik heb die thuis liggen, zodat ik kon zien op welke datum dat was. Ik weet zeker dat ik het op die avond heb getekend. Ik heb het zelf immers getekend.
[gedaagde] kwam rond acht uur bij mij. Ik weet nog dat we toen die afspraak hebben gemaakt om acht uur. Op maandag ben ik vrij en hij is na het eten gekomen. Rond acht uur. Het kan mogelijk kwart voor acht zijn geweest. Dat was de afspraak toen.
Die avond hebben we mijn zaken besproken. Dat duurde tot kwart over tien/half elf. Meneer is weggegaan rond die tijd, omdat mijn vrouw en dochter thuiskwamen. Dat is nu nog steeds zo. Zij komen dan van het werk van mijn dochter af.
U houdt mij voor dat [gedaagde] bij de politie en de meervoudige kamer heeft verklaard thuis te zijn geweest op die dag. Ik zeg u dat hij die avond bij mij was. Ik weet dat zeker.
U houdt mij voor dat mevrouw [getuige 1] , ex-partner van [gedaagde] , heeft verklaard dat [gedaagde] bij een andere klant was, [naam 2] . Daar weet ik niks van. Ik ken de inhoud van die zaak niet.
U houdt mij ook voor dat [getuige 1] op 9 april 2018 is opgehaald door [gedaagde] en toen wonden had. Daar weet ik niks van. Ik weet dat hij het weekend ervoor nog in het verband zat en ik vroeg toen of hij door zijn hond was gebeten.
U houdt mij voor dat [getuige 1] heeft verklaard het letsel niet eerder te hebben gezien dan de avond van 9 april 2018. Ik kan dat niet voor haar invullen. Daar weet ik niks van.
U houdt mij voor dat [gedaagde] bij de meervoudige kamer heeft verklaard dat hij thuis aan administratie en dossiers heeft gewerkt die avond. Ik zeg u daarop dat ik daar niet van weet. Hij is die avond bij mij geweest. Ik weet verder niets van de zaak af.
Ik heb in augustus 2023 pas een verklaring afgelegd, omdat [gedaagde] vroeg of ik dat nog wist. Ik wist dat het in april 2018 was en uit de opdrachtbevestiging volgt dat het de negende was. Ik weet nog dat het april was, omdat het om een vordering van mijn onderneming ging. Ik weet de tijdstippen nog, omdat we acht uur hadden afgesproken en mijn dochter en vrouw na tien uur thuiskwamen. Zij komen altijd na tien uur thuis op maandag.
Op vragen van mr. Poolman antwoord ik dat [gedaagde] mij aansprak met de vraag of ik nog wist wanneer hij bij mij was. Ik gaf aan dat het april 2018 was. Later heb ik de volmacht gezocht in mijn dossier. en kwam ik erachter dat het de negende was. Op acht uur of kwart voor acht moet u me niet vastpinnen, dat weet ik niet precies, maar ik weet zeker dat mijn dochter en vrouw altijd op dezelfde tijd thuis zijn. Altijd na tien uur. We hadden die avond geen alcohol gedronken, want ik drink niet. Hooguit koffie. Ik heb geen verwondingen aan zijn gezicht gezien. Enkel zijn hand, maar dat was in het weekend al. (…)
U vraagt mij wanneer mij is gevraagd te verklaren over die zaak. Dat is begin januari 2024 geweest. Toen heeft hij gevraagd of ik nog wist wanneer ik hem voor het eerst zag. Toen heb ik de opdrachtbevestiging gezocht en het was de negende. U houdt mij voor dat de schriftelijke verklaring in augustus 2023 is opgesteld en dat ik eerder heb verklaard augustus 2023 de opdrachtbevestiging te hebben opgezocht. Ik heb voor de zekerheid gekeken in januari 2024.
U vraagt mij naar mijn verklaring uit augustus 2023. Ik heb die verklaring niet zelf opgesteld. Deze verklaring heb ik opgeschreven op een papiertje en later nog getekend. [gedaagde] heeft de verklaring voor mij uitgetypt. Dit is wel zoals ik het zelf heb opgesteld. (…)”.

3.Het geschil en de standpunten van partijen

3.1
[vereniging 1] vordert, na vermindering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het eindvonnis in deze zaak te betalen een bedrag van € 18.503,67, te vermeerderen met rente en kosten. [vereniging 1] stelt onder verwijzing naar het voornoemde strafvonnis dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door brand te stichten in haar verenigingsgebouw. [gedaagde] dient de resterende schade, die niet door de verzekeraar van [vereniging 1] is vergoed, te vergoeden. Nu [gedaagde] daar ten onrechte niet toe overgaat is hij rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert [vereniging 1] aan dat het opmerkelijk is dat [gedaagde] de naam van [naam 1] nooit kenbaar heeft gemaakt aan de politie. Dit had immers tot vrijspraak kunnen leiden. Daarbij ziet de verklaring van [naam 1] , die is opgesteld in augustus 2023, op een bijeenkomst van ruim vijf jaar eerder. Het is dubieus dat [naam 1] nog precies weet op welke tijdstippen [gedaagde] bij hem was en wegging. Bovendien, als [naam 1] er iets naast zit, was het voor [gedaagde] toch mogelijk de brand te stichten. Daarbij moet bij de bewijswaarde van de verklaring rekening worden gehouden met de zakelijke en vriendschappelijke relatie tussen [gedaagde] en [naam 1] . De verklaring spreekt bovendien de verklaring van [gedaagde] tegen, die hij bij de politie en bij de strafrechter heeft afgelegd. Ook de stellingen van [gedaagde] over het moment dat hij de brandwonden opliep is gewijzigd, ten opzichte van zijn verklaringen bij de politie en de strafrechter, nu de brandwonden eerst ruim na 9 april 2018 waren opgelopen en nu voor 9 april 2018 zijn opgelopen. Uit de door [gedaagde] overgelegde pinbon volgt niet wat door hem is aangeschaft bij de apotheek, zodat dit niet zijn verweer onderbouwd dat de brandwonden eerder dan 9 april 2018 zijn opgelopen. [vereniging 1] heeft naar haar mening voldoende onderbouwd hoe hoog de geleden schade is en dat zij onderverzekerd was toen de brandstichting plaatsvond. Dit is namelijk in het onderzoeksrapport opgenomen. Er zijn tot slot voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden verricht. [vereniging 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gesteld en er zijn na intrekking van het hoger beroep sommatiekosten gemaakt. Dat deze kosten onder de verzekering van Zeldenrust vallen doet er niet aan af dat sprake is van vermogensschade.
3.2
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [vereniging 1] in de proceskosten, de nakosten en de rente daarover. Hij betwist de brand te hebben gesticht. Hij kon ook niet op de plaats delict aanwezig zijn geweest ten tijde van de brandstichting. Onlangs is hem een opdrachtbevestiging onder ogen gekomen die op de avond van de brandstichting is getekend door de heer [naam 1] . De opdrachtbevestiging is getekend tijdens een gesprek op die avond tussen 20:00 uur en 22:00 uur in de woning van de heer [naam 1] in [plaats 2] . Dit gesprek is in een verklaring van de heer [naam 1] bevestigd. Ook verklaart de heer [naam 1] dat [gedaagde] op dat moment al een brandwond aan zijn hand had. Op 6 april 2018 had [gedaagde] ook al verband, zalf, pijnstillers en een mitella gekocht voor die wond. Dit volgt uit de pinbon bij de apotheek van die datum. Het voorgaande dient ertoe te leiden dat de vordering wordt afgewezen. Voor zover [gedaagde] gehouden is de schade te voldoen, is ongemotiveerd gesteld welk bedrag [gedaagde] nog dient te voldoen. Bovendien is niet onderbouwd dat [vereniging 1] was onderverzekerd. Op die gronden is de vordering eveneens niet toewijsbaar. Tot slot vraagt [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten af te wijzen, dan wel te matigen.

4.De beoordeling

4.1
In onderhavige zaak staan centraal de vragen of [gedaagde] de brand heeft gesticht in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] en of hij gehouden kan worden de door [vereniging 1] geleden schade te vergoeden.
4.2
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op 24 september 2020 is veroordeeld voor brandstichting op 9 april 2018 in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] door de strafrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ook staat tussen partijen vast dat [gedaagde] van dat vonnis in hoger beroep is gegaan, maar dat hij het hoger beroep inmiddels heeft ingetrokken. Het strafvonnis is dus in kracht van gewijsde gegaan.
4.3
In artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een strafbaar feit heeft begaan, dwingend bewijs van dat feit oplevert. Het strafvonnis levert dan ook dwingend bewijs op dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de brandstichting in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] . Tegen dit dwingend bewijs kan [gedaagde] echter nog tegenbewijs leveren.
4.4
[gedaagde] heeft als tegenbewijs de verklaring van [naam 1] en een pinbon bij de apotheek in het geding gebracht. Ook is [naam 1] ter mondelinge behandeling door de kantonrechter gehoord. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] met deze bewijzen zijn verweer, dat hij onschuldig is, onvoldoende onderbouwd. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.4.1
Uit de pinbon is alleen op te maken dat [gedaagde] op 6 april 2018 een bedrag van € 85,28 bij de apotheek heeft gepind. Niet volgt daaruit wat hij op dat moment heeft aangeschaft. Hij stelt dat dit goederen waren om de brandwonden, die hij had opgelopen bij het aansteken van een barbecue, te verzorgen, maar dat blijkt niet uit de pinbon. De pinbon kan dan ook niet onderbouwen dat hij die goederen eerder dan 9 of 10 april 2018 heeft gekocht.
4.4.2
Uit de verklaringen van [naam 1] en de stellingen van [gedaagde] volgt dat zij op 9 april 2018 tussen 20:00 en 22:00 uur een zakelijke bespreking hadden. De kantonrechter acht dit ongeloofwaardig. De kantonrechter houdt daarbij rekening met het feit dat de verklaringen van [naam 1] ruim vijf jaar na de desbetreffende avond zijn opgesteld/afgenomen en [naam 1] op die avond (9 april 2018) zich er niet van bewust kon zijn hoe belangrijk het verloop van die avond voor [gedaagde] zou kunnen zijn in de toekomst. Voor [naam 1] was dit een reguliere avond, waarop hij overleg had met zijn gemachtigde over een juridisch geschil. Het is niet waarschijnlijk dat hij na verloop van vijf jaren nog precies weet wat er die avond heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat [gedaagde] in zijn verklaringen, die zijn afgelegd bij de politie en de rechtbank, steeds heeft volgehouden dat hij niet op bezoek was bij een klant en dat hij dit was nagegaan in zijn agenda. In zijn agenda was namelijk opgenomen aan welke dossiers hij thuis had gewerkt, om hij de bestede uren in die dossiers diende bij te houden. Te verwachten is dat [gedaagde] dit goed in zijn agenda had opgenomen, omdat hij die informatie nodig had om te kunnen factureren bij zijn klanten. Daarbij had zijn ex-partner, [getuige 1] , bij de politie verklaard dat [gedaagde] op bezoek was bij een klant en [gedaagde] bij de politie en voor de strafrechter steeds heeft volgehouden dat zij daarover loog. Nu blijkt, volgens de stellingen van [gedaagde] in deze procedure, dat zij het juist had, maar dan had het voor de hand gelegen dat [gedaagde] zich dit alsnog in zijn (latere) verklaringen aan de politie of bij de strafrechter had herinnerd of dat hij de verklaring van [getuige 1] minder stellig had weersproken. Voor zover hij daar bewust anders over die avond heeft verklaard bij de politie en de strafrechter, is het niet aannemelijk dat daar een logische reden voor was.
4.4.3
Vervolgens dient rekening te worden gehouden met de bewijzen, die [gedaagde] in deze procedure niet heeft weersproken. Hij heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat alleen zijn DNA in de verbrande handschoen is aangetroffen, terwijl hij bij de politie en de strafrechter steeds heeft voorgehouden dat iemand hem erin wilde luizen. In het strafvonnis is overwogen dat hij die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt en ook in deze procedure heeft hij daar geen bewijsstukken in het geding gebracht die die stelling onderbouwen. Daarbij is opmerkelijk dat [gedaagde] in zijn eerste verklaringen bij de politie steeds heeft ontkend dat de handschoenen van hem waren, maar later, toen het DNA bewijs was aangetroffen, zijn stellingen heeft gewijzigd naar dat de handschoenen van hem waren, maar dat hij erin wordt geluisd. Ook is door [gedaagde] geen bewijs overgelegd, waaruit volgt dat hij de brandwonden heeft opgelopen tijdens een barbecue voor 9 april 2018, waarbij van belang is dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij de brandwonden aan zijn handen (maar ook aan zijn gezicht, armen en benen) pas de avond van de brandstichting zijn opgevallen. Niet aannemelijk is dat zij daarover heeft gelogen tegen de politie, omdat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat zij op dat moment er belang bij had [gedaagde] , toen nog haar partner, te benadelen.
4.5
De conclusie is dat de kantonrechter voorbij gaat aan het verweer van [gedaagde] . Hij heeft zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Het is dan ook in rechte vast komen te staan, dat hij verantwoordelijk is voor de brandstichting in het verenigingsgebouw van [vereniging 1] en aansprakelijk is voor de geleden (resterende) schade.
4.6
[vereniging 1] heeft ter onderbouwing van haar schade een rapport overgelegd van [bedrijf] , waaruit volgt dat [vereniging 1] € 35.616,78 schade heeft geleden. De inhoud (en dus de uitkomst) van dit rapport is niet betwist door [gedaagde] , zodat, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende is onderbouwd dat [vereniging 1] voornoemd bedrag aan schade heeft geleden. Uit het rapport volgt ook voor welke bedragen [vereniging 1] verzekerd was, zodat daarmee voldoende is onderbouwd dat [vereniging 1] niet de volledige schade vergoed heeft gekregen van haar verzekering. Het gevorderde bedrag van € 18.503,67 aan (resterende) schadevergoeding is dan ook toewijsbaar.
4.7
[vereniging 1] vordert een bedrag van € 1.203,98 aan buitengerechtelijke kosten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [vereniging 1] voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Immers, [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij is aangemaand. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (te vinden onder: ECLI:NL:HR:2014:1405) volgt dat in dat geval al buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Nu de hoofdsom is verminderd, zal de kantonrechter het aan de hoofdsom gerelateerde forfaitaire tarief van € 1.161,64 toekennen. Dit forfaitair tarief wordt redelijk geacht, zodat er geen reden is tot verdere matiging van de kosten.
4.8
De gevorderde wettelijke rente is, als gegrond op de wet, toewijsbaar als gevorderd.
4.9
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [vereniging 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,85;
- griffierecht € 1.384,00;
- salaris gemachtigde € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00);
- nakosten
€ 135,00(+ de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.734,85.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [vereniging 1] te betalen een bedrag van € 19.665,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 18.503,67 vanaf 9 april 2018 tot aan de dag van de algehele betaling, met dien verstande dat de wettelijke rente maximaal € 1.793,24 kan bedragen;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.734,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op
12 juni 2024.