ECLI:NL:RBZWB:2024:4155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/9589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht na aantreffen drugs

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontving vanaf 13 september 2021 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout heeft op 14 maart 2023 besloten om deze bijstandsuitkering terug te vorderen over de periode van 13 september 2021 tot en met 1 mei 2022. Dit besluit volgde op een inval door de politie op 30 april 2022, waarbij handelshoeveelheden drugs in de woning van eiseres werden aangetroffen. Het college stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van het drugsbezit, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden voor de gehele periode van bijstandsverlening. De rechtbank beperkte de terugvordering tot de periode van 1 april 2022 tot en met 30 april 2022, omdat er geen objectieve gegevens waren die aantoonden dat eiseres eerder dan 30 april 2022 over de drugs beschikte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres moesten worden vergoed.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig bewijs te verzamelen bij besluiten tot terugvordering van bijstandsuitkeringen, vooral in situaties waarin persoonlijke omstandigheden van belang zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, het college
(gemachtigde: mr. A.J.P. Broeders).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de terugvordering van de aan haar verleende bijstandsuitkering.
1.1.
Het college is in een besluit van 14 maart 2023 (primair besluit) overgegaan tot het terugvorderen van de aan eiseres verleende bijstandsuitkering over de periode van 13 september 2021 tot en met 1 mei 2022. In een besluit van 3 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de waarnemer van de gemachtigde van eiseres (mr. I.M. d’Hont) en de gemachtigde van het college.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat eiseres de gelegenheid kreeg om nadere stukken in te dienen, wat zij heeft gedaan op 26 maart 2024. Het college heeft op 2 april 2024 gereageerd op de door eiseres ingediende stukken. Aangezien geen van partijen opnieuw mondeling op een zitting wenste te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek op 7 mei 2024 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontving vanaf 13 september 2021 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 30 april 2022 heeft de politie een inval gedaan op haar toenmalige huisadres. Hierbij zijn verschillende handelshoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Eiseres is in voorarrest genomen en later veroordeeld.
Met een besluit van 25 juli 2022 heeft het college het recht op bijstand ingetrokken vanaf 2 mei 2022, nu eiseres vanaf 1 mei 2022 in voorarrest verbleef, en beëindigd per 25 juli 2022. In een besluit van 15 december 2022 is het recht op bijstand herzien en ingetrokken per 13 september 2021 tot en met 1 mei 2022. Ook wordt in dit besluit aangekondigd dat er teruggevorderd zal worden. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
Op 14 maart 2023 heeft het college besloten om de bijstandsuitkering terug te vorderen over de periode van 13 september 2021 tot en met 1 mei 2022. Het terug te vorderen bedrag bedraagt € 8.163,10. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college is vervolgens overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Het bestreden besluit
3. Volgens het college heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden, nu gebleken is dat zij in het bezit was van drugs waarmee zij mogelijk inkomsten heeft kunnen genereren. In de woning van eiseres is een dusdanige hoeveelheid drugs aangetroffen dat in beginsel moet worden aangenomen dat die drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Ook zijn er spullen aangetroffen om de drugs te verwerken, verpakken en verhandelen. Eiseres heeft hiervan geen melding gemaakt en heeft daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Zij heeft geen tegenbewijs geleverd waaruit blijkt dat zij niet gehandeld heeft in drugs. Zij stelt alleen als katvanger te hebben gefungeerd. Volgens het college heeft eiseres onvoldoende inzicht gegeven in hoe lang de drugs in haar huis waren en heeft zij ook geen overzicht van inkomsten en/of uitgaven met betrekking tot het drugsbezit overlegd. Daardoor is het recht op bijstand over de gehele periode niet vast te stellen. Door de schending van de inlichtingenplicht is het college gehouden om de volledig verstrekte bijstand terug te vorderen. Naar het oordeel van het college zijn er geen dringende redenen aannemelijk gemaakt om af te zien van de terugvordering.
Beroepsgronden
4. Volgens eiseres heeft zij de inlichtingenplicht niet geschonden. Zij heeft niet gehandeld in drugs en geen inkomsten gehad. De omstandigheid dat de drugs in haar huis aanwezig was, is naar de mening van eiseres onvoldoende om aan te nemen dat zij drugsgerelateerde inkomsten had. Eiseres stelt dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij inkomsten zou hebben gehad. Mocht de schending van de inlichtingenplicht wél aangenomen worden, betoogt eiseres dat er gelet op haar verklaring tijdens de hoorzitting van 13 juli 2023, waarin zij aangeeft dat de drugs hooguit een week in haar bezit waren, geen grond is om de volledige bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende in aanmerking zijn genomen. Zij is een alleenstaande moeder van een jong kind. Door haar financiële problemen is zij noodgedwongen bij haar moeder ingetrokken. Gelet op artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) had het college af moeten zien van de genomen beslissing, nu deze gelet op de bijzondere omstandigheden van eiseres onevenredig is in verhouding tot de beleidsregel te dienen doelen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is er (niet) in geschil?
7. Tegen de beëindiging en intrekking van het recht op bijstand is geen bezwaar gemaakt. Deze besluiten hebben daarom formele rechtskracht gekregen. Dit betekent dat de intrekking en beëindiging van het recht op bijstand vast staat en de rechtbank in deze procedure alleen de terugvordering beoordeelt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] ziet de formele rechtskracht van een besluit uitsluitend op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en niet op de daaraan ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke en juridische aard. De formele rechtskracht van het intrekkings- en beëindigingsbesluit ziet dus alleen op de rechtsgevolgen van die besluiten, namelijk dat eiseres vanaf 13 september 2021 geen recht op bijstand meer heeft. De formele rechtskracht van het intrekkings- en beëindigingsbesluit ziet niet op het juridisch oordeel van het college dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit betekent dat eiseres in deze procedure over de terugvordering kan betwisten dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden?
8. Eiseres is ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet gehouden om aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
8.1.
Bij een gevonden hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram moet in beginsel worden aangenomen dat die drugs bestemd zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking en dat hiervan melding moet worden gemaakt bij het college. [2] Niet in geschil is dat op 30 april 2022 in de woning van eiseres handelshoeveelheden (hard)drugs zijn aangetroffen, zodat het hiervoor genoemde bewijsvermoeden geldt. Eiseres heeft daarvan geen tegenbewijs geleverd. De enkele, blote, stelling dat zij er geen geld mee heeft verdiend omdat ze slechts als katvanger heeft gefungeerd, is daarvoor onvoldoende. Door hierover niets te melden bij het college, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden.
Vanaf wanneer heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden?
9. Het college stelt dat als gevolg van de schending inlichtingenplicht het recht op bijstand voor de gehele periode, te weten vanaf 13 september 2021 tot 1 mei 2022, niet kan worden vastgesteld. Om deze reden wordt de gehele periode van bijstandverlening teruggevorderd. Eiseres heeft in bezwaar, in beroep en tijdens haar verhoor door de politie verklaard dat de drugs pas kort voor de inval (ongeveer een week) in haar bezit kwamen, en dat zij het daarom niet terecht acht dat de terugvordering de gehele periode beslaat.
9.1.
De rechtbank overweegt dat een besluit tot terugvordering van de bijstandsuitkering een voor betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de (gehele) terugvordering van de bijstandsuitkering is voldaan in beginsel op het college rust. Bij het vaststellen van de ingangsdatum zal het college zich moeten baseren op objectieve gegevens.
9.2.
De rechtbank overweegt dat de drugs op 30 april 2022 zijn aangetroffen, en dat er daarom – aangezien algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald – voor de (hele) maand april 2022 geen recht op bijstand bestaat. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9.3.
Uit het dossier en de na de zitting overlegde stukken uit het strafdossier zijn geen objectieve gegevens naar voren gekomen waaruit blijkt dat eiseres al (veel) eerder dan 30 april 2022 over de drugs beschikte, zodat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de daaraan voorafgaande maanden de inlichtingenplicht heeft geschonden. Evenmin is gebleken dat eiseres na 30 april 2022 nog over de drugs beschikte. De terugvordering van de bijstandsuitkering heeft daarom ten onrechte gezien op de periode van 13 september 2021 tot en met 31 maart 2022 en op 1 mei 2022, en dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beperkt tot de periode van 1 april 2022 tot en met 30 april 2022.
Had het college toepassing kunnen geven aan artikel 4:84 van de Awb?
10. Eiseres heeft gesteld dat haar persoonlijke omstandigheden ertoe leiden dat het college gebruik had moeten maken van de afwijkingsbevoegdheid ex artikel 4:84 van de Awb. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij een alleenstaande moeder is van een klein kind, dat zij veel moeite heeft met rondkomen en dat zij noodgedwongen bij haar moeder is ingetrokken. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij, ondanks dat zij momenteel werkzaam is, afhankelijk is van een inkomen op bijstandsniveau.
10.1.
Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het terugvorderen van de bijstandsuitkering is echter niet op basis van een beleidsregel, maar is gebaseerd op artikel 58, eerste lid van de Participatiewet. De afwijkingsbevoegdheid zoals deze is neergelegd in artikel 4:84 van de Awb is daarom niet van toepassing.
10.2.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering indien hier dringende redenen voor zijn. Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor belanghebbende en het gezin.
10.3.
Voor zover eiseres een beroep heeft bedoeld te doen op de aanwezigheid van dringende redenen, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen door de terugvordering. Het hebben van financiële problemen is hiervoor niet voldoende. De rechtbank neemt in haar overweging ook mee dat de terugvordering als gevolg van deze uitspraak fors verlaagd zal worden en dat het college bereid is gebleken om een betalingsregeling overeen te komen welke past binnen de financiële mogelijkheden van eiseres.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 9.3, kan het bestreden besluit geen standhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de terugvordering te nemen, nu de hoogte van de terugvordering door het college opnieuw berekend dient te worden.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 augustus 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 18 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Participatiewet
Artikel 17, eerste lidDe belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3229.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2295.