Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 660,05 van appellant terug te vorderen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant geen melding van zijn handel in drugs heeft gemaakt en zijn inkomsten hieruit niet inzichtelijk heeft gemaakt. Het recht op bijstand is daarom vanaf
1 maart 2016 niet vast te stellen.
26 maart 2016 tegenover de politie afgelegde verklaring, zoals appellant heeft gesteld, blijkt niet uit dit vonnis. Dit kan evenmin uit het onder 4.4 genoemde e-mailbericht van zijn strafrechtadvocaat worden opgemaakt, dit nog los van de vraag welke bewijswaarde aan een dergelijk e-mailbericht in dit geval zou moeten worden toegekend.
1 april 2016.
27 juni 2016 zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, zodat vanaf 1 april 2016 een feitelijke grondslag voor de intrekking van de bijstand ontbreekt. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2 oktober 2016 in het bezit was van 2,52 gram harddrugs. Appellant heeft aangevoerd dat deze harddrugs niet bestemd waren voor de handel maar voor eigen gebruik. Appellant is naar eigen zeggen een “grootverbruiker”.