ECLI:NL:RBZWB:2024:4274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
11075437 VV EXPL 24-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst na vondst explosief materiaal

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonkwartier en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Woonkwartier, heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden na de sluiting van de woning door de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, vanwege de vondst van explosief materiaal in de woning. De huurder betwistte de spoedeisendheid van de vordering tot ontruiming, maar de kantonrechter oordeelde dat de ontruiming van een woning van nature spoedeisend is. Woonkwartier heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd door te stellen dat de huurder zich niet als een goed huurder heeft gedragen door explosief materiaal in de woning te bewaren. De kantonrechter overwoog dat de huurder verantwoordelijk is voor wat zich in het gehuurde bevindt, ongeacht zijn kennis van de explosieve aard van de materialen. De kantonrechter concludeerde dat de buitengerechtelijke ontbinding niet onaanvaardbaar was en dat de vordering tot ontruiming moest worden toegewezen. De huurder werd veroordeeld om binnen één maand het gehuurde te ontruimen en in de proceskosten te worden veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11075437 \ VV EXPL 24-22
Vonnis in kort geding van 20 juni 2024
in de zaak van
STICHTING WOONKWARTIER,
te Zevenbergen,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonkwartier,
gemachtigde: mr. J.G. van Heertum,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.P. Harten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 mei 2024 met producties 1 tot en met 14,
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
Woonkwartier verhuurt met ingang van 29 oktober 2010 een woning gelegen aan het [adres] (hierna: het gehuurde) in de Gemeente Moerdijk (hierna: de gemeente). De laatst geldende huur bedroeg € 248,33.
2.2.
Op 8 februari 2024 zijn twee politieambtenaren in het gehuurde binnengetreden nadat zij via Meld Misdaad Anoniem een melding hadden ontvangen dat in het gehuurde mogelijk explosieven en andere materialen uit de Tweede Wereldoorlog lagen. Door politieambtenaar [naam 1] is op 8 februari 2024 een proces-verbaal opgesteld over dit bezoek. Hierin is, voor zover van belang, opgenomen:
“Ik hoorde dat [gedaagde] zei dat hij een verzamelaar was. Ik zag in de vitrines
verschillende munitiegelijkende objecten lagen. Hoeveel dit er waren kon ik niet goed
zien. Ik zag de munitie stukken varieerde van kleinere geschutspatronen tot aan
patronen met een doorsnede van circa 5 centimeter. Ik, verbalisant, en
politieambtenaar [naam 2] konden niet beoordelen of het ging om scherpe munitie
onderdelen. Wij stelden de Tactisch Explosieven Verkenner en de Officier van Dienst,
tevens, [naam 3] , in kennis. Politieambtenaar [naam 2] vroeg hoe hij aan deze
verzameling kwam. Ik hoorde dat [gedaagde] zei dat hij al de bodemvondsten zelf had
opgegraven uit de singels van [plaats] .
[…]
Ik hoorde dat [gedaagde] zei dat het allemaal niet zo gevaarlijk was en
dat hij altijd testte of de munitie nog op scherp stond door er met een fohn of
aansteker.
[…]
Omstreeks 18.30 uur kwamen zij ter plaatse. Ik hoorde dat de Tactisch Explosieven
Verkenner, politieambtenaar [naam 4] , zei dat het ging om scherpe munitie stukken.
Ik hoorde dat hij zei dat dit meerdere munitiestukken of delen van munitiestukken
waren die volgens de wet strafbaar waren of woorden van gelijke strekking.”
2.3.
In de mutatie van 8 februari 2024, in aanvulling op het proces-verbaal, van Tactisch Explosieven Verkenner [naam 4] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Terplaatse grote hoeveelheden aangetroffen waarvan een gedeelte niet maar ook een groot gedeelte nog wel was voorzien van ontsteker en of explosief materiaal.
Van enige veilige opslag was geen enkele sprake. Explosieven lagen op elkaar en/of stonden uitgestald in een tweetal glazen vitrinekasten die oa werden verlicht middels een kerstlampensnoer.”
2.4.
Woonkwartier wordt bij brief van 8 februari 2024 door de gemeente op de hoogte gesteld dat de woning met onmiddellijke ingang wordt gesloten op grond van artikel 174a Gemeentewet. De woning is voor de duur van vier dagen, specifiek tot 12 februari 2024 18.00 uur, gesloten.
2.5.
Bij brief van 12 februari 2024 heeft Woonkwartier aan [gedaagde] medegedeeld dat zij de huurovereenkomst met ingang van diezelfde dag ontbindt.
2.6.
[gedaagde] laat op 15 februari 2024 bij e-mailbericht aan Woonkwartier weten het niet eens te zijn met de buitengerechtelijke ontbinding.

3.Het geschil

3.1.
Woonkwartier vordert samengevat – [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde aan [adres] binnen veertien dagen na betekening van onderhavig vonnis te ontruimen en deze woning ter vrije en algehele beschikking van Woonkwartier te stellen, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, alsmede [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Woonkwartier legt primair aan de vordering ten grondslag dat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden toen de burgemeester het gehuurde had gesloten na de vondst van munitie. Subsidiair legt zij aan de ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder heeft gedragen door het in het gehuurde bewaren van de aangetroffen munitie.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang
4.1.
[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vordering betwist. Echter, een vordering tot ontruiming van een woning heeft naar zijn aard een spoedeisend karakter. Woonkwartier stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, wat voldoende spoedeisend belang oplevert. Dat [gedaagde] vindt dat Woonkwartier beter een bodemprocedure had kunnen starten, doet hieraan niets af.
De buitengerechtelijke ontbinding
4.2.
Woonkwartier heeft op zichzelf de bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, omdat de burgemeester de woning heeft gesloten op grond van artikel 174a Gemeentewet, zoals bepaald in artikel 7:231 lid 2 BW. Deze beoordeling ziet kortgezegd op de vraag of zij deze bevoegdheid terecht heeft gebruikt.
4.3.
Het staat vast dat de burgemeester van de gemeente Moerdijk op 8 februari 2024 het besluit heeft genomen om het gehuurde op grond van artikel 174a van de Gemeentewet te sluiten. [gedaagde] stelt dat dit besluit nog niet onherroepelijk is. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:231 lid 2 BW blijkt echter dat de wetgever de verhuurder de mogelijkheid wilde bieden om de huurovereenkomst zo snel mogelijk te beëindigen, zonder eerst een ontbindingsprocedure te moeten doorlopen. Dit doel zou niet worden bereikt als de verhuurder pas buitengerechtelijk kan ontbinden wanneer het sluitingsbesluit onherroepelijk is geworden. Daarom is de vraag of het besluit onherroepelijk is niet relevant, zoals ook bevestigd wordt in het arrest van het Hof Den Haag van 1 mei 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:823).
4.4.
Woonkwartier stelt dat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden tijdens de burgemeestersluiting, verwijzend naar haar e-mail van 12 februari 2024. [gedaagde] beweert de verklaring van Woonkwartier te hebben vernietigd, maar dit komt niet naar voren in zijn e-mail van 15 februari 2024. De kantonrechter acht het daarom niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] de verklaring van Woonkwartier heeft vernietigd, en verwerpt daarom dit betoog.
4.5.
Dan dient na te worden gegaan of Woonkwartier misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Bij de beantwoording van de vraag hoe aannemelijk het is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Woonkwartier daadwerkelijk gebruik mocht maken van haar bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan, moeten alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen en moet een belangenafweging worden gemaakt. De kantonrechter overweegt in dat verband het volgende.
4.5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat Woonkwartier niet hoeft te dulden dat in haar woning materialen worden opgeslagen die mogelijk explosief zijn. Woonkwartier is gehouden om te voorkomen dat aan de leefbaarheid in de buurt afbreuk wordt gedaan door één van haar huurders, in het bijzonder door (indien nodig) de huurrelatie met de bewoner van een op last van de burgemeester gesloten pand zo spoedig mogelijk te beëindigen.
4.5.2.
[gedaagde] stelt dat Woonkwartier geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij leeft van een bijstandsuitkering en betaalt momenteel een lage huurprijs. Het vinden van een vergelijkbare woning voor dezelfde prijs is een uitdaging, zo niet een onmogelijkheid. Het behoud van zijn huidige woning is dus van groot belang voor hem. De kantonrechter erkent dat in principe elke huurder belang heeft bij het behoud van zijn woning, maar benadrukt dat voor deze belangenafweging meer specifieke feiten en omstandigheden nodig zijn dan alleen het algemene huurdersbelang. [gedaagde] wijst erop dat hij specifiek belang heeft bij het behoud van zijn woning, gezien zijn recente start met een opleiding en zijn goede gedrag als huurder in het verleden. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter wegen deze persoonlijke omstandigheden echter niet zwaar genoeg. Het belang van het behouden van een opleiding wordt door de kantonrechter grotendeels beschouwd als onderdeel van het algemene huurdersbelang. Daarbij komt dat het verlies van het gehuurde niet hoeft te betekenen dat [gedaagde] met zijn opleiding moet stoppen. Bovendien blijkt uit vaste jurisprudentie dat het feit dat een huurder geen overlast heeft veroorzaakt, op zichzelf niet doorslaggevend is in de belangenafweging ten gunste van die huurder.
4.5.3.
[gedaagde] wijst er daarnaast op dat hij bij een ontruiming op een signaleringslijst komt te staan, waardoor hij tien jaar lang niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Woonkwartier heeft dit bestreden. [gedaagde] mag de komende twee jaar geen woning bij Woonkwartier huren, maar wel bij een andere woningcorporatie. De kantonrechter overweegt dat dit dan ook onvoldoende is om het belang van [gedaagde] boven het belang van Woonkwartier te stellen.
4.5.4.
Verder voert [gedaagde] aan dat de situatie minder ernstig was dan wordt geschetst en het gevaar (als dat er al was) nu is verdwenen. Hij benadrukt dat hij niet wist dat het materiaal (gedeeltelijk) explosief zou zijn en zichzelf slechts beschouwt als een verzamelaar van historische voorwerpen. Volgens [gedaagde] blijkt ook niet dat zijn verzameling gevaarlijk was, gegevens van bijvoorbeeld de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) ontbreken. Zowel uit het proces-verbaal als uit de mutatie van de Tactische Explosieven Verkenner blijkt echter dat er wel degelijk explosief materiaal in het gehuurde aanwezig was, wat het idee dat de situatie minder ernstig was, weerlegt. [gedaagde] heeft daartegenover slechts gesteld dat hij, zonder specifieke deskundigheid op dit terrein, maar door vanwege zijn interesse opgedane ervaring, ervan overtuigd is dat zijn verzameling niet gevaarlijk is. Dat is onvoldoende. Bovendien is het niet relevant of [gedaagde] op de hoogte was van de (gedeeltelijk) explosieve aard van de materialen. Ook dan blijft de bevoegdheid van Woonkwartier om de huurovereenkomst te ontbinden bestaan. [gedaagde] blijft immers verantwoordelijk voor wat zich in het gehuurde bevindt. Het verwijderen van de materialen uit het huis betekent tot slot niet dat de bevoegdheid van Woonkwartier om de huurovereenkomst te ontbinden niet meer geldt.
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wegen de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden dus niet zo zwaar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Woonkwartier de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden of dat dit misbruik van recht zou opleveren. Het oordeel is dan ook dat zij de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden. Het is hoogst waarschijnlijk dat in een bodemprocedure hetzelfde oordeel zal worden gegeven en kan op dit procedure worden vooruitgelopen. De tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst hoeven dus niet meer besproken te worden.
De ontruiming
4.7.
Omdat dit betekent dat het aannemelijk is dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen. [gedaagde] vraagt voor dat geval om een langere ontruimingstermijn te bepalen dan is gevorderd. [gedaagde] argumenteert dat de termijn moet worden verlengd tot drie maanden, vanwege zijn financiële situatie en het ontbreken van alternatieve huisvestingsmogelijkheden op korte termijn. Bovendien woont hij al zijn hele leven in [plaats] . De kantonrechter ziet op basis hiervan aanleiding om een ontruimingstermijn van één maand toe te kennen.
De dwangsom
4.8.
Woonkwartier vordert een dwangsom voor het geval [gedaagde] het gehuurde niet op tijd ontruimt. Deze vordering zal de kantonrechter afwijzen wegens gebrek aan belang. Als [gedaagde] het gehuurde niet vrijwillig ontruimt, dan is de deurwaarder op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming. Woonkwartier heeft dus al de mogelijkheid om de ontruiming af te dwingen. Het is dan aan Woonkwartier om te onderbouwen waarom er in dit specifieke geval een extra prikkel tot nakoming (in de vorm van een dwangsom) nodig is. Die onderbouwing heeft zij niet gegeven. Het is daarom niet nodig om een dwangsom aan [gedaagde] op te leggen. De kantonrechter zal dit deel van de vordering dus afwijzen.
De proceskosten
4.9.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonkwartier worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
944,72
De uitvoerbaarheid bij voorraad
4.10.
[gedaagde] pleit voor het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis. Voor de beoordeling van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring is het arrest van de Hoge Raad van 29 november 1996 (ECLI:NL:HR:1996) van belang. Hierbij is het de vraag of het belang van [gedaagde] zwaarder weegt dan het belang van Woonkwartier bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist. [gedaagde] wijst op zijn financiële positie en het niet voorhanden hebben van een alternatieve woonruimte. [gedaagde] ' argumenten leggen echter niet genoeg gewicht in de schaal om te concluderen dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van Woonkwartier. Zijn verzoek wordt afgewezen en het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na betekening van dit vonnis het gehuurde aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Woonkwartier zijn, en de sleutels af te geven aan Woonkwartier,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 944,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.