ECLI:NL:RBZWB:2024:4283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
23/3935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een recreatiewoning in Noord-Beveland

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een recreatiewoning, vastgesteld op € 158.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en vond de waarde te hoog. De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar slechts één referentiewoning heeft gebruikt voor de waardebepaling, wat onvoldoende is om de waarde te onderbouwen. Bovendien blijkt uit de vergelijking met andere referentiewoningen dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn dan de beschikte waarde. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning op € 121.000 moet worden vastgesteld, wat leidt tot een verlaging van de WOZ-waarde en de bijbehorende belastingaanslag.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , Duitsland, belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noord-Beveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2023 de waarde van de [onroerende zaak] te [plaats 2] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 158.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Noord-Beveland voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussen recreatiewoning uit bouwjaar 1986 met een oppervlakte van 52 m². Het totale perceeloppervlak bedraagt
154 m2. De woning heeft een vrijstaande schuur.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 158.000.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
5.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
5.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
5.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd dat op 6 januari 2023 is opgemaakt.
5.4.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met een referentiewoning vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 158.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Als referentiewoning is gebruikt de woning aan [adres] te [plaats 2] . In het taxatierapport is voornoemde referentiewoning vergeleken met de woning.
Uit de matrix die in hoger beroep is overgelegd blijkt dat de heffingsambtenaar enkel referentiewoning [adres] te [plaats 2] meegenomen heeft in de waardeberekening. De prijs per eenheid van deze referentiewoning ligt hoger dan die van de extra referentiewoningen. Wanneer de overige referentiewoningen in de berekening betrokken zouden worden, komt de gemiddelde prijs per eenheid lager, te weten op
€ 1983,07. Dit terwijl de gebruikte prijs per eenheid nu € 2.412,29 is. Wanneer ook de extra genoemde referentiewoningen mee zouden worden genomen in de berekening van de waarde van de woning zou de waarde van de woning uitkomen op € 136.379.
De rechtbank is van oordeel dat één referentiewoning ter onderbouwing van de waarde onvoldoende is. Daarnaast zou de waarde van de woning lager uitkomen dan de beschikte waarde, wanneer de extra referentiewoningen meegenomen zouden worden in de berekening. Hierdoor is de waarde van de woning te hoog vastgesteld.
5.5.
Belanghebbende voert daarnaast aan dat de WOZ-waarde van de woning veel te veel gestegen is in vergelijking tot de vastgestelde WOZ-waarde van het voorgaande jaar. Voor zover belanghebbende daarmee bedoelt dat de waarde in verhouding staat dan wel dient te staan tot de waarde die per vorige waardepeildatum aan de woning is toegekend, kan dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen namelijk mee dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, waarbij wordt voorbijgegaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de woning is toegekend. (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 oktober 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3373).
5.6.
Gelet op hetgeen onder 5.5 is overwogen, heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is.
De door belanghebbende voorgestane waarde van de woning
5.7.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende een waarde lager dan de beschikte WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Belanghebbende heeft geen stukken verstrekt, waaruit een onderbouwing van een lagere waarde blijkt.
Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank
5.8.
Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 121.000.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 121.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 19 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ