Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/5836, waarin belanghebbende beroep aantekende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 914.000 per 1 januari 2021, en had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 880.000 zou moeten zijn.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelde of de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de waarde was vastgesteld, met gebruik van de vergelijkingsmethode en een taxatiematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van belanghebbende ongegrond was, wat betekende dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd bleven. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten, omdat de rechtbank van mening was dat de stellingen over de waardering van de bijgebouwen en het afnemend grensnut pas ter zitting waren ingebracht, en dat belanghebbende eerder duidelijkheid had moeten vragen over deze punten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.