In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2022, waarin zijn parkeervergunning per direct werd ingetrokken. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 9 februari 2024, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 14 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de parkeervergunning rechtmatig is. Eiser stelde dat de intrekking in strijd was met de Dienstenrichtlijn, maar de rechtbank concludeert dat deze richtlijn niet van toepassing is op eiser als privépersoon, aangezien hij geen onderneming exploiteert in het gebied waar de vergunning geldt. De rechtbank wijst erop dat de regels uit de Dienstenrichtlijn niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser, waardoor zijn beroep ongegrond is.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser had aangevoerd dat er geen overgangsregeling was, maar de rechtbank stelt vast dat de gemeente voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de overgangsperiode. De rechtbank concludeert dat het college de intrekking van de parkeervergunning op goede gronden heeft gedaan en dat de motivering van het besluit ter zitting is hersteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het college wordt opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.