ECLI:NL:RBZWB:2024:4304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/1640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ door gemeente Veere

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2022, waarin zijn parkeervergunning per direct werd ingetrokken. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 9 februari 2024, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 14 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de parkeervergunning rechtmatig is. Eiser stelde dat de intrekking in strijd was met de Dienstenrichtlijn, maar de rechtbank concludeert dat deze richtlijn niet van toepassing is op eiser als privépersoon, aangezien hij geen onderneming exploiteert in het gebied waar de vergunning geldt. De rechtbank wijst erop dat de regels uit de Dienstenrichtlijn niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser, waardoor zijn beroep ongegrond is.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser had aangevoerd dat er geen overgangsregeling was, maar de rechtbank stelt vast dat de gemeente voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de overgangsperiode. De rechtbank concludeert dat het college de intrekking van de parkeervergunning op goede gronden heeft gedaan en dat de motivering van het besluit ter zitting is hersteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het college wordt opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ voor de kern [plaats] .
In het besluit van 18 oktober 2022 (primair besluit) heeft het college de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ voor de kern [plaats] per direct ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college, [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. De gemeente Veere kende in het verleden onder meer een parkeervergunning op kenteken voor eigen voertuigen van bewoners, een parkeervergunning ‘vrij van kenteken’, en papieren kraskaarten.
1.1.
Eiser woont in [plaats] en beschikte in 2020 over een parkeervergunning op kenteken en over een parkeervergunning ‘vrij van kenteken’. De parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ gold oorspronkelijk tot en met 31 december 2020.
1.2.
Vanaf 1 januari 2021 is het parkeerregime in de gemeente Veere gewijzigd. Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad de Parkeerverordening gemeente Veere 2021 (Parkeerverordening 2021) en het Uitvoeringsbesluit Parkeren Gemeente Veere 2021 (Uitvoeringsbesluit 2021) vastgesteld. Zowel de Parkeerverordening 2021 en het Uitvoeringsbesluit 2021 zijn op 1 januari 2021 in werking getreden.
1.3.
Bij brief van 2 december 2020 heeft het college bewoners, waaronder ook eiser, medegedeeld dat de geldigheid van de bestaande parkeervergunning voor de kern [plaats] , die voor het jaar 2020 geldig is tot en met 31 december 2020, wordt verlengd tot en met 31 maart 2021.
1.4.
In het besluit van 2 februari 2021 heeft het college eisers verzoek om een maatwerkontheffing te verlenen afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 mei 2021 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.5.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.6.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de brief van 2 december 2020, waarbij de geldigheid van de parkeervergunning ‘vrij van kentekenen’ is verlengd tot en met 31 maart 2021. Met het besluit van 28 juli 2021 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en is bij de mededeling uit de brief van 2 december 2020 gebleven.
1.7.
Eiser heeft ook tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.8.
De parkeerverordening 2021 en het Uitvoeringsbesluit 2021, zijn op 1 januari 2022 vervangen door de Parkeerverordening gemeente Veere 2022 (Parkeerverordening 2022) en Uitvoeringsbesluit parkeerverordening gemeente Veere 2022 (Uitvoeringsbesluit 2022).
1.9.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 september 2022 de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de Parkeerverordening 2021 en 2022 niet blijkt dat de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ is vervangen door de Visite-app. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gesteld of gebleken dat de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ voor 2020 na inwerkingtreding van de Parkeerverordening 2021 is ingetrokken. De verlenging van de geldigheidsduur van de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ tot 31 maart 2021 geldt volgens de rechtbank niet als impliciete intrekking per 1 april 2021. [1]
1.10.
Het college is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan.
1.11.
Na de uitspraak van 6 september 2022 heeft het college met het primaire besluit de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ voor de kern [plaats] per direct ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de parkeervergunning aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Ten tijde van het bestreden besluit van 9 februari 2024 waren de Parkeerverordening 2022 en het Uitvoeringsbesluit 2022 inmiddels vervangen door de Parkeerverordening Gemeente Veere 2023 (Parkeerverordening 2023) en het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening gemeente Veere 2023 (Uitvoeringsbesluit 2023).
Is de parkeerverordening in strijd met de Dienstenrichtlijn?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de toegepaste intrekkingsgrond uit artikel 8, aanhef en onder g, van de Parkeerverordening 2023 in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Daarom moet dit artikel volgens eiser onverbindend worden verklaard, dan wel buiten toepassing worden gelaten. De beroepsgrond dat dit ook geldt voor artikel 15 uit de parkeerverordening, heeft eiser tijdens de zitting ingetrokken. De intrekkingsgrond ‘om redenen van openbaar belang’ is volgens eiser in strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn. Deze intrekkingsgrond voldoet niet aan de vereisten van ‘kenbaarheid vooraf’ of ‘objectiviteit’. Het is immers onduidelijk wanneer het college deze intrekkingsgrond zal en kan toepassen. Evenmin is onduidelijk welke feiten meegewogen worden en hoe deze worden gewogen bij het intrekken van de parkeervergunning. Toepassing van artikel 8 van de Parkeerverordening 2023 door het college is daarom in strijd met de Dienstenrichtlijn.
4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is op dit soort situaties. Eiser exploiteert geen bedrijf in het gebied waar de parkeervergunning van toepassing was. De Dienstenrichtlijn ziet namelijk enkel op bedrijven die diensten leveren. Het heeft geen betrekking op eiser als privépersoon. Daarnaast biedt de Dienstenrichtlijn wel de mogelijkheid om beperkingen op te nemen. De beperking is in dit geval opgenomen ten aanzien van de parkeerregulering.
4.3.
Gelet op de inhoud en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn is het doel van de Dienstenrichtlijn onder meer het waarborgen van de vrije vestiging van dienstverrichters. [2] Degenen die niet onder het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn of artikel 49 van het VWEU vallen, kunnen aan de Dienstenrichtlijn ook geen bescherming ontlenen. [3] De Dienstenrichtlijn is alleen van toepassing op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit.
4.4.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij zelf geen bedrijf exploiteert in het gebied waar de parkeerverordening geldt. Hij heeft gesteld dat de parkeerverordening in strijd is met de Dienstenrichtlijn ten aanzien van de ondernemers die zich wel in het gebied hebben gevestigd en dat een uitspraak in deze zaak ook voor deze ondernemers van belang kan zijn, mede gezien het feit dat de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ volgens het college bedoeld was voor b&b-eigenaren. De rechtbank stelt vast dat eiser zelf niet onder het personele beschermingsbereik van de Dienstenrichtlijn valt.
4.5.
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit betekent dat er een verband moet bestaan tussen de beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de regels uit de Dienstenrichtlijn niet strekken tot bescherming van het belang dat eiser heeft bij het verstrekken of in dit geval het behouden van een parkeervergunning voor zijn bezoekers. De Dienstenrichtlijn voorziet immers in regels en bepalingen voor ondernemers die diensten leveren. Nu eiser geen ondernemer is in het gebied waar de vergunningplicht geldt, staat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan het slagen van de beroepsgrond in de weg. Dit betekent dat het beroep in zoverre ongegrond is.
Is het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel?
5.1.
Eiser heeft zich, ter zitting en ter vervanging van zijn beroepsgrond dat sprake is van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel, op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er geen overgangsregeling is ingesteld. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat erop vertrouwd mocht worden dat er een overgangsregeling zou worden vastgesteld. Dit blijkt uit het Parkeerbeleidsplan 2020 van de Gemeente Veere. Voor het geval die overgangsregeling er wel is, is nog steeds sprake van strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. De overgangsregeling is volgens eiser namelijk niet vastgelegd in een besluit of verordening. Ook heeft hij aangevoerd een overgangsperiode van drie maanden te kort te vinden.
5.2.
Het college stelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit de brief van 2 december 2020 blijkt dat er een overgangstermijn van drie maanden zal gelden. Dit is voldoende duidelijk. De gemeenteraad wilde dat het nieuwe parkeerregime in werking zou treden en achtte het onwenselijk dat er meerdere regimes naast elkaar zouden bestaan. Daarom was het wenselijk om het oude parkeerregime af te ronden. De gemeenteraad heeft nergens toegezegd een overgangsregeling te zullen vaststellen en ook niet vastgesteld hoelang de overgangsregeling moest duren. De termijn die in de brief is gegeven, is voldoende.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij geldt dat deze procedure gaat over het besluit tot intrekking van de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ en niet over de brief van 2 december 2020 en over de vraag hoe lang een overgangsperiode moet gelden. Hooguit speelt de overgangsregeling een rol bij de vraag of het college de parkeervergunning na afweging van de betrokken belangen mocht intrekken. Dat komt hierna bij de beoordeling van de motivering van het intrekkingsbesluit aan de orde. Wat betreft het rechtszekerheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat artikel 8 van de parkeerverordening expliciet voorziet in de mogelijkheid een parkeervergunning in te trekken. In die zin is er dus geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd?
6.1.
Eiser stelt ook dat het bestreden besluit geen draagkrachtige motivering heeft. Niet duidelijk is hoe en wiens belangen er zijn afgewogen tegen het ‘openbaar belang’ en aan wiens belang er een zwaarder gewicht is toegekend. De enkele mededeling dat er getoetst zou zijn aan een ‘publiek’ of ‘algemeen’ belang zou opgaan als er sprake zou zijn van schaarste van de bewuste parkeervergunning. Dat is volgens eiser niet aan de orde. Opgemerkt moet worden dat in het bewuste vergunninghoudersgebied geen parkeerdruk bestaat. De aangevoerde (kennelijke) ‘publieke’ en/of ‘algemene’ belangen zijn duidelijk in relatie tot het vergunninghoudersgebied dat enkel en uitsluitend toegankelijk is voor vergunninghouders. Ook is het bestreden besluit onzorgvuldig omdat het college verwijst naar het advies van de commissie waarin ten onrechte de Parkeerverordening 2022 wordt aangehaald.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat zij in de veronderstelling was dat de parkeervergunning al was vervallen op het moment dat de nieuwe parkeerverordening in werking trad. Echter, bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de rechtbank daar anders over geoordeeld. Als die uitspraak juist is, golden er op dat moment dus nog parkeervergunningen die niet meer strookten met het geldende (nieuwe) parkeerbeleid. Het college vond het niet wenselijk om twee parkeerregimes naast elkaar te laten bestaan. Daarnaast heeft het college ook betrokken dat het nieuwe parkeerbeleid vervangende mogelijkheden kent die de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ onnodig maakt.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat de commissie het advies waarnaar het college in het bestreden besluit verwijst – anders dan eiser heeft aangevoerd – baseert op de Parkeerverordening 2023. Daarnaast kan in het midden blijven of de Parkeerverordening 2022 of de Parkeerverordening 2023 ten grondslag moet liggen aan het bestreden besluit. Ter zitting is immers erkend dat de tekst van artikel 8, aanhef en onder g, van de Parkeerverordening 2022 en 2023 gelijk luidt. Dat artikelonderdeel bepaalt dat het college een parkeervergunning kan intrekken of wijzigen om redenen van openbaar belang. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat de rechtbank de wijze waarop het college invulling geeft aan deze bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ is ingetrokken op grond van artikel 8, aanhef en onder g van de Parkeerverordening 2023. In het bestreden besluit is immers onvoldoende gemotiveerd welk openbaar belang volgens het college aan de orde is, welk belang van eiser zij heeft meegewogen en waarom het openbaar belang prevaleert boven het belang van eiser. Dit leidt echter niet tot een gegrond beroep omdat het college dit tijdens de zitting heeft verduidelijkt. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college uiteen gezet dat het niet wenselijk werd geacht dat er meerdere vergunningstelsels naast elkaar zouden lopen, omdat deze met elkaar zouden kunnen schuren. Daarbij komt ook dat het nieuwe vergunningstelsel vrij omvangrijk is en ook mogelijkheden kent die de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ – al dan niet gezamenlijk – kunnen vervangen. Bij de beoordeling heeft het college mogen meewegen dat de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ een vergunning betrof die jaarlijks opnieuw moest worden aangevraagd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college het belang om slechts één parkeerregime te hanteren, in het kader van het openbaar belang, mocht laten prevaleren boven het enkele belang van eiser om zijn bezoek in de directe nabijheid van zijn woning te kunnen laten parkeren.
Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat het college nu ook meerdere parkeerregimes blijft handhaven. Dit geldt onder meer voor de situatie bij de basisschool waarbij ouders de mogelijkheid kregen om binnen het gebied waar een vergunningplicht geldt, met een pasje te kunnen parkeren. Ook heeft eiser gewezen op de situatie bij de kerk.
De rechtbank is van oordeel dat ter zitting voldoende uiteen is gezet waarom er bij het verlenen van parkeerbevoegdheden voor bezoekers van de kerk en de inmiddels geëindigde pilot bij de basisschool andere belangen golden. Dit betekent naar oordeel van de rechtbank niet dat de belangenafweging bij het bestreden besluit in het voordeel van eiser had moeten uitvallen. Dat geldt ook voor het beroep dat eiser heeft gedaan op het volgens hem ontbreken van een (besluit over een) overgangsregeling bij het invoeren van het nieuwe parkeerregime. In de brief van 2 december 2020 heeft het college aangegeven tot wanneer de termijn voor de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ zou worden verlengd, namelijk tot en met 31 maart 2021. Er is geen toezegging gedaan dat er een langere termijn zou worden vastgesteld. In het kader van de vraag of het college bij het bestreden besluit had moeten afzien van de bevoegdheid tot intrekking van de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’, lijkt de rechtbank de overgangstermijn van drie maanden voldoende. Ook hier geldt immers dat het ging om een parkeervergunning die steeds voor de duur van één jaar kon worden aangevraagd. De overgangstermijn van drie maanden lijkt in redelijke verhouding tot de geldigheidsduur van de parkeervergunning te staan, zodat ook in die zin geen sprake is van een belang van eiser dat zwaarder had moeten wegen dan het openbare belang.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet in het bestreden besluit, maar wel ter zitting beter heeft toegelicht waarom de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ is ingetrokken. Nu het motiveringsgebrek in beroep alsnog is hersteld en eiser niet is geschaad door het moment van die nadere toelichting, passeert de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit betekent dat het beroep van eiser uiteindelijk ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het college op goede gronden de parkeervergunning ‘vrij van kenteken’ heeft ingetrokken.
8. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om het college op te dragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er niet gebleken is van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 24 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Dienstenrichtlijn:
Artikel 10
Vergunningstelsels zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen.
De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
niet-discriminatoir;
gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
evenredig met die reden van algemeen belang;
duidelijk en ondubbelzinnig;
objectief;
vooraf openbaar bekendgemaakt;
transparant en toegankelijk.
3. De vergunningvoorwaarden voor een nieuwe vestiging mogen gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet overlappen. De in artikel 28, lid 2, bedoelde contactpunten en de dienstverrichter staan de bevoegde instantie bij door over deze eisen de nodige informatie te verstrekken.
4. De vergunning biedt de dienstverrichter op het gehele nationale grondgebied het recht op toegang tot uitoefening van de dienstenactiviteit, mede door de oprichten van agentschappen, dochterondernemingen, kantoren of bijkantoren, tenzij een vergunning voor elke afzonderlijke vestiging of beperking van de vergunning tot een bepaald gedeelde van het grondgebied om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is.
5. De vergunning wordt verleend zodra een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de vergunningvoorwaarden is voldaan.
6. Behalve in het geval van het verlenen van een vergunning, wordt elke beslissing van de bevoegde instanties, waaronder ook de weigering of intrekking van een vergunning, met redenen omkleed, en moet dit besluit voor de rechter of andere beroepsinstanties kunnen worden aangevochten.
7. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toedeling van de bevoegdheden, op lokaal of regionaal niveau, van de instanties die in de betrokken lidstaat vergunningen verlenen.
Parkeerverordening Gemeente [plaats] 2023:
Artikel 8
Het college kan een parkeervergunning intrekken of wijzigen:
op verzoek van de vergunninghouder;
wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de parkeervergunning is verleend;
wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de parkeervergunning;
wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van parkeervergunningen komt te vervallen;
wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften;
wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de parkeervergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;
om redenen van openbaar belang.

Voetnoten

1.Rb. Zeeland-West-Brabant 6 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5181.
2.Artikel 1 van Richtlijn 2006/123/EG en ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
3.ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1233 en ABRvS 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295.