ECLI:NL:RBZWB:2024:4314

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/02/411417 / FA RK 23/3129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot stiefouderadoptie van een minderjarige met een significante afstand in leeftijd tot de stiefvader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de adoptie van een minderjarige door zijn stiefvader. De minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2009, heeft een stiefvader die al jaren een belangrijke rol in zijn leven vervult. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefvader en de moeder sinds 2016 een duurzame relatie hebben en dat de stiefvader voldoet aan de vereisten voor adoptie, ondanks dat er een leeftijdsverschil van bijna 18 jaar is tussen de stiefvader en de minderjarige. De rechtbank oordeelt dat het disproportioneel zou zijn om het verzoek op deze formele grond af te wijzen, gezien de sterke band tussen de stiefvader en de minderjarige.

De vader van de minderjarige heeft zich tegen de adoptie verzet, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige en de vader nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd. De vader heeft in de afgelopen tien jaar geen contact met de minderjarige gehad en is niet in staat geweest om de belangen van de minderjarige te behartigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de adoptie in het kennelijk belang van de minderjarige is, omdat het zal bijdragen aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De minderjarige heeft zelf aangegeven graag geadopteerd te willen worden door zijn stiefvader.

De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie toegewezen en bepaald dat de minderjarige de geslachtsnaam van de moeder zal krijgen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/411417 / FA RK 23/3129
Datum uitspraak: 20 juni 2024
beschikking over adoptie
in de zaak van
[de stiefvader],
hierna: de stiefvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot in Roosendaal,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [plaats 1] op [geboortedag 1] 2009, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden gezien:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot in Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te ’ [plaats 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, locatie Rotterdam, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 4 juli 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Cadot van 13 juli 2023;
- de brief van de Raad van 28 juli 2023;
- de brief met bijlagen van mr. Cadot van 9 augustus 2023;
- de brief van de Raad van 6 oktober 2023;
- de op 19 december 2023 ontvangen rapportage van de Raad;
- het F4-formulier van mr. Cadot van 9 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. Cadot van 22 januari 2024.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 13 mei 2024. Bij die behandeling zijn verschenen de stiefvader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat, en de vader (via Teams). Ook was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
[minderjarige] heeft op 10 mei 2024 met de kinderrechter gesproken over het verzoek.

2.De feiten

2.1
Op basis van de stukken in het dossier staat het volgende vast.
- [minderjarige] is op [geboortedag 1] 2009 geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader;
- de vader heeft [minderjarige] erkend;
- bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 januari 2010 zijn de moeder en de vader samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- de moeder heeft op [datum 1] 2013 een dochter ( [dochter] ) gekregen met een voormalige relatie;
- bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 maart 2015 is het gezamenlijke gezag beëindigd en is de moeder met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] belast. Daarnaast is de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd;
- de moeder en de stiefvader hebben sinds december 2016 een relatie. Op 31 oktober 2017 heeft de stiefvader zich ingeschreven op het adres van de moeder. Op 24 maart 2018 is de stiefvader daar weer uitgeschreven. Op 27 mei 2019 heeft de stiefvader zich weer ingeschreven op het adres van de moeder, maar op 13 augustus 2020 is de stiefvader daar weer uitgeschreven. Sinds 21 juni 2021 staan de moeder en de stiefvader weer ingeschreven op hetzelfde adres. Op 21 juni 2021 zijn de moeder en de stiefvader met elkaar gehuwd. Zij hebben samen een zoon ( [zoon] ) gekregen op [datum 2] 2019;
- de stiefvader, de moeder, de vader en [minderjarige] hebben allen de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De stiefvader verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie van [minderjarige] door de stiefvader uit te spreken en diens geslachtsnaam te wijzigen van ‘ [geslachtsnaam 1] ’ naar ‘ [geslachtsnaam 2] ’, althans zodanig te beslissen als het de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2
De moeder heeft bij instemmingsverklaring van 5 juli 2023 aangegeven in te stemmen met de adoptie van [minderjarige] door de man.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
4.2
Op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat de stiefvader en de moeder voldoen aan voormelde termijn van drie jaren. Zij hebben sinds 2016 een duurzame relatie. In oktober 2017 is de stiefvader voor het eerst ingeschreven op het adres van de moeder. Zij hebben voldoende onderbouwd welke externe factoren ertoe hebben geleid dat de stiefvader vervolgens is uit- en ingeschreven op het adres van de moeder. Zij hebben in 2019 samen een zoon gekregen. Zij zijn in juni 2021 met elkaar gehuwd en staan sindsdien op hetzelfde adres ingeschreven. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij feitelijk gezien meer dan drie aaneengesloten jaren hebben samengeleefd, mede gezien de rol en betrokkenheid van de stiefvader gedurende deze jaren bij onder andere de hulpverlening en de school van [minderjarige] .
4.3
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voor adoptie aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. dat het kind niet een kleinkind van de adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
Voorwaarden artikel 1:228 eerste lid BW
4.5
Ten aanzien van deze voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt.
4.6
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] minderjarig is. De kinderrechter heeft [minderjarige] gesproken en hij heeft geen bezwaren tegen toewijzing van het verzoek tot adoptie. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij zijn stiefvader beschouwt als vaderfiguur. Zijn stiefvader is erg belangrijk voor hem en is er ook voor hem in moeilijke tijden. [minderjarige] wil graag geadopteerd worden door zijn stiefvader. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarde sub a van het eerste lid van artikel 1:228 BW.
4.7
[minderjarige] en de stiefvader verschillen zeventien jaar en bijna elf maanden in leeftijd met elkaar. Formeel wordt er dus niet voldaan aan de voorwaarde sub c van het eerste lid van artikel 1:228 BW. De vraag dient te worden beantwoord of de rechtbank hier aan voorbij kan gaan. In dat kader wordt als volgt overwogen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA6339) geconcludeerd dat aan de rechter niet de vrijheid toekomt van het minimum leeftijdsverschil af te wijken op grond van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad overweegt daarbij echter dat de wetgever in het belang van het kind deze keuze heeft gemaakt om te voorkomen dat er een te klein verschil in leeftijd tussen de minderjarige en de potentiële adoptieouder zou bestaan. De rechtbank oordeelt in dit geval dat weliswaar niet strikt wordt voldaan aan het gestelde minimum leeftijdsverschil, maar wel aan de ratio achter deze eis. [minderjarige] en de stiefvader hebben een duidelijke ouder-kind verhouding, ondanks dat zij (net) niet achttien jaar van elkaar verschillen. De rechtbank volgt hiermee de lijn die onder andere de rechtbank Den Haag in haar uitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:3058) heeft gevolgd. In dit geval wijkt het werkelijke leeftijdsverschil in zo’n kleine mate af van het in de wet als voorwaarde gestelde minimale leeftijdsverschil dat het disproportioneel zou zijn om het verzoek op deze formele grond af te wijzen. De familieband die er bestaat tussen de stiefvader en [minderjarige] verdient in dat kader ook rechtsbescherming om dit verzoek inhoudelijk te kunnen beoordelen (artikel 8 EVRM). Een redelijke wetstoepassing brengt dan ook met zich mee dat de voorwaarde van het minimum leeftijdsverschil moet worden geacht te zijn vervuld.
4.8
Over de voorwaarde sub d van het eerste lid van artikel 1:228 BW stelt de rechtbank het volgende vast. De vader spreekt het verzoek tegen. Hij geeft daarover aan dat hij de vader van [minderjarige] is en dat hij niet wil dat [minderjarige] geadopteerd wordt door een andere man.
Op grond van het tweede lid van artikel 1:228 BW kan aan de tegenspraak van een ouder voorbij worden gegaan indien het kind en die ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd. Zowel de vader als de moeder hebben aangegeven dat zij samen voor [minderjarige] hebben gezorgd in de eerste dertien maanden van [minderjarige] leven. Daarna is de moeder met [minderjarige] weggegaan bij de vader. Vervolgens zijn er, onder andere met ondersteuning van hulpverlening, pogingen gedaan om contact tussen [minderjarige] en de vader te laten plaatsvinden. [minderjarige] heeft zijn vader voor het laatst in augustus 2013 gezien. De vader heeft aangegeven dat het medio 2014 niet goed met hem ging en dat hij toen zijn woning is kwijtgeraakt. De moeder heeft aangegeven dat de vader niet is verschenen op gesprekken, waardoor het hulpverleningstraject vroegtijdig is beëindigd. Dit en de onbereikbaarheid van de vader heeft er volgens de moeder toe geleid dat het gezamenlijk gezag is beëindigd en dat omgang tussen de vader en [minderjarige] is ontzegd. Sindsdien is er vrijwel niets meer van de vader vernomen. De rechtbank stelt op grond van het voormelde vast dat [minderjarige] en de vader nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd, omdat [minderjarige] slechts iets meer dan een jaar in zijn veertienjarige leven met de vader heeft samengeleefd en er daarna (vrijwel) geen contact meer tussen hen heeft plaatsgevonden.
De vader heeft niet nader onderbouwd waarom hij niet wil dat [minderjarige] wordt geadopteerd door de stiefvader. De vader heeft zich tijdens de mondelinge behandeling verder diskwalificerend uitgelaten over de stiefvader en de moeder. Zoals de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, gaat de vader daarin voorbij aan de feitelijke situatie waarin de verzorging en opvoeding van [minderjarige] al jaren door de moeder en de stiefvader wordt gedaan en de stiefvader al die tijd de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] op zich heeft genomen. De vader heeft gedurende deze jaren keuzemogelijkheden gehad voor contact met [minderjarige] en heeft deze niet benut. De rechtbank overweegt daarbij ook dat de vader in het geheel niet op de hoogte is van de ontwikkeling en de persoon van [minderjarige] en zich daardoor geen oordeel kan vormen over wat in het belang is van [minderjarige] .
Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de tegenspraak van de vader.
4.9
De rechtbank stelt tot slot vast dat ook aan de overige voorwaarden van artikel 1:228, eerste lid, BW is voldaan.
Beoordeling niets meer van de ouder te verwachten
4.1
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
4.11
De Raad heeft hierover aangegeven dat niet vastgesteld kan worden of [minderjarige] nog iets van zijn vader te verwachten heeft en zo ja, in welke zin. Er is al ruim tien jaar geen contact tussen [minderjarige] en de vader. De afgelopen jaren zijn er nauwelijks pogingen geweest om daadwerkelijk contact tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden. De vader heeft daarover aangegeven dat de moeder dit contact tegenhoudt, maar hij kan weinig concrete voorbeelden benoemen over wat hij zelf heeft ondernomen. De moeder heeft aangegeven dat de vader geen initiatief toont, maar heeft zelf ook geen pogingen gedaan. De vader uit wel de wens tot contact, maar hij kan niet benoemen wat hij concreet voor [minderjarige] kan betekenen.
4.12
De vader heeft hierover aangegeven dat hij inmiddels weer een stabiel leven heeft. Hij heeft pogingen ondernomen om in contact te komen met de moeder, bijvoorbeeld door langs haar woning te gaan en een keer via social media en telefonisch. Hij werd echter door de moeder geblokkeerd. Hij wist niet dat hij niet langer het gezag had over [minderjarige] . Hij wil niet weer een rechtszaak tegen de moeder beginnen. Hij wil wel graag contact met [minderjarige] , bijvoorbeeld door eens met hem te bellen.
4.13
De stiefvader en de moeder hebben naar voren gebracht dat [minderjarige] niets meer van de vader te verwachten heeft in de hoedanigheid van ouder, als in verzorging en opvoeding en het dragen van verantwoordelijkheid over hem. Al tien jaar lang is er geen contact tussen [minderjarige] en de vader. De vader heeft hier ook geen initiatief toe genomen. Dat de vader benoemt contact met [minderjarige] te willen, maakt niet dat [minderjarige] iets te verwachten heeft van de vader in de hoedanigheid als ouder.
4.14
[minderjarige] heeft bij de kinderrechter aangegeven geen contact te willen met zijn vader, omdat zijn vader al jarenlang niet bij hem betrokken is en er nooit voor hem is geweest.
4.15
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader alleen de eerste dertien maanden in het leven van [minderjarige] samen met de moeder heeft zorggedragen voor hem. Daarna heeft er, tot augustus 2013, alleen nog enkele keren contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. Sinds augustus 2013 heeft er geen contact meer plaatsgevonden en in maart 2015 is het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd en is de omgang tussen hen ontzegd. De vader heeft feitelijk al meer dan tien jaar geen aandeel meer in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vader geeft weliswaar aan contact te willen hebben met [minderjarige] . Hij onderneemt daar echter geen initiatief toe. [minderjarige] geeft ook aan geen contact te willen hebben met de vader. Daarnaast dient de beoordeling niet te gaan over mogelijk (herstel van het) contact, maar over de vraag of [minderjarige] nog iets te verwachten heeft van de vader in de hoedanigheid van ouder, dus in het kader van verzorging en opvoeding en het dragen verantwoordelijkheid over [minderjarige] . De rechtbank stelt op basis van het voormelde vast dat vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [minderjarige] niets meer van zijn vader in de hoedanigheid als ouder te verwachten heeft.
Beoordeling adoptie in het kennelijk belang
4.16
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] is.
4.17
De Raad heeft geadviseerd het verzoek tot adoptie af te wijzen, omdat met adoptie alle banden met de oorspronkelijke ouder worden verbroken om het juridisch ouderschap van de stiefouder te creëren. Met het aanvragen van gezamenlijk gezag door de moeder en de stiefvader kan hetzelfde worden bereikt. De Raad vindt dat de belangen van [minderjarige] niet worden geschaad als de situatie blijft zoals deze nu is, namelijk de feitelijke verzorging en opvoeding door de stiefvader en de moeder.
4.18
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de stiefvader al jaren de vaderrol vervult voor [minderjarige] , terwijl [minderjarige] nimmer actieve betrokkenheid van de vader in zijn leven heeft ervaren. De stiefvader is betrokken geweest bij het hulpverleningstraject van [minderjarige] bij de GGZ en bij de gezinstherapie. [minderjarige] voelt een zeer nauwe verbondenheid met de stiefvader en heeft door de stiefvader mogen ervaren dat hij kan vertrouwen en bouwen op een stabiele en betrouwbare vaderfiguur, ook in moeilijke tijden. De rechtbank vindt een adoptie van [minderjarige] door de stiefvader recht doen aan deze situatie. [minderjarige] en de stiefvader hebben er recht op de nauwe persoonlijke betrekking tussen hen te formaliseren door het ontstaan van het juridische ouderschap door de adoptie. Dat hierdoor de familierechtelijke banden met de vader worden verbroken, verandert de huidige, feitelijke situatie niet. De vader speelt al jaren geen rol in het leven van [minderjarige] en er is geen band tussen [minderjarige] en de vader. Desondanks is [minderjarige] voldoende voorgelicht over zijn afstamming. De stiefvader en de moeder hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat [minderjarige] nog kan profiteren van de adoptie. [minderjarige] is veertien jaar en heeft nog een aantal ontwikkelingsjaren voor zich. De wens tot adoptie komt van [minderjarige] zelf en hij heeft daar behoefte aan. De adoptie zal voor hem bijdragen aan zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, doordat hij ervaart vertrouwen te kunnen hebben in de volwassenen om hem heen en het in emotionele zin aangaan van een relatie. Daarnaast zal het [minderjarige] zelfvertrouwen en zekerheid geven. Gezien het voormelde acht de rechtbank de adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] .
4.19
De rechtbank zal daarom het verzoek tot adoptie van [minderjarige] door de stiefvader toewijzen.
Wijziging geslachtsnaam
4.2
Ingevolge artikel 1:5 lid 3 BW – voor zover hier van belang – houdt het kind zijn geslachtsnaam, indien een kind door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van een ouder komt te staan, tenzij de ouder en diens echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, dan wel de geslachtsnaam van die ouder. De rechterlijke uitspraak inzake de adoptie vermeldt de verklaring van de adoptanten hieromtrent.
4.21
De moeder en de stiefvader hebben gezamenlijk verklaard dat [minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 2] ’ (de geslachtsnaam van de moeder) zal hebben en dat dit aansluit bij de wens van [minderjarige] . De rechtbank zal dit opnemen in de beslissing.
4.22
[minderjarige] heeft bij de rechter aangegeven de beslissing van de rechter te willen horen van de moeder en de stiefvader. De kinderrechter verzoekt dan ook aan de moeder en de stiefvader om aan [minderjarige] te vertellen wat de beslissing is.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
spreekt uit de adoptie van de [minderjarige] , geboren te [plaats 1] op [geboortedag 1] 2009, door de stiefvader, [de stiefvader] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te ’ [plaats 2] ;
5.2
verstaat dat [minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 2] ’ zal hebben, dus dat zijn naam ‘ [minderjarige] ’ zal zijn;
5.3
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Zoetermeer om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024 door
mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.