In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurster en een huurder. De verhuurster, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. I. Stolting, vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De gedaagde had sinds oktober 2022 structureel de huur niet of te laat betaald, wat resulteerde in een huurachterstand van zes maanden. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurster een spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming, aangezien de huurachterstand alleen maar verder opliep en de gedaagde niet in staat leek om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechter overwoog dat de verhuurster niet volledig had voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening, maar dat dit niet betekende dat de ontruiming niet gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van vier weken voor de gedaagde om de woning te verlaten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechter concludeerde dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat de verhuurster recht had op de gevorderde bedragen.