ECLI:NL:RBZWB:2024:4411

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/10858 WABOA en BRE 24/4100 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig bekendmaken en weigeren omgevingsvergunning voor appartementen

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning van rechtswege en tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland om een reeds verleende omgevingsvergunning voor de bouw van acht appartementen te wijzigen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak op 21 juni 2024 behandeld. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. K.M. Moeliker, hebben aangevoerd dat het college de beslistermijn niet correct heeft behandeld en dat er van rechtswege een vergunning is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de beslistermijn niet tijdig heeft verlengd en dat de vergunning van rechtswege is ontstaan op 22 september 2023. De rechtbank oordeelt dat het college in gebreke is gebleven door de vergunning niet tijdig bekend te maken en dat er een dwangsom van € 1.442,- is verbeurd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en verklaart de beroepen gegrond. Het college wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/10858 WABOA en BRE 24/4100 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

1. [eiser 1]uit [plaats 1] ,
2. [eiser 2]uit [plaats 1] ,
3. [eiser 3]uit [plaats 2] ,
4. [eiser 4]uit [plaats 1] , tezamen eisers
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege (bestreden besluit I). [1]
Voorts hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 24 april 2024 (bestreden besluit II). In dit besluit heeft het college geweigerd om een reeds verleende omgevingsvergunning voor de bouw van acht appartementen op de locatie [adressen] in [plaats 1] te wijzigen. [2]
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 4] en [naam 1] namens eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college, [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het beroep wegens het niet tijdig publiceren van een van rechtswege verleende vergunning. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college op goede gronden heeft geweigerd om een reeds verleende omgevingsvergunning te wijzigen.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep wegens het niet tijdig publiceren van een van rechtswege verleende vergunning gegrond is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de geweigerde omgevingsvergunning eveneens gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten
1.1.
Op 18 december heeft [eiser 4] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een appartementengebouw, bestaande uit acht appartementen (vier woningen en vier recreatiewoningen) aan de [adressen] in [plaats 1] .
1.2.
Op 2 juni 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een appartementengebouw bestaande uit vier woningen (appartementen) voor permanent wonen en vier recreatiewoningen (recreatieappartementen). Aan deze vergunning heeft het college als voorschrift verbonden dat de appartementen niet mogen worden gebruikt voor logiesverhuur, maar uitsluitend voor eigen gebruik.
De omgevingsvergunning is onherroepelijk sinds de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 januari 2023. [3]
1.3.
Eisers hebben op 28 juli 2023 een aanvraag omgevingsvergunning voor het wijzigen van de omgevingsvergunning [adressen] in [plaats 1] ingediend. De vraag waarvoor het bouwwerk en/of het terrein momenteel wordt gebruikt is beantwoord met ‘overige gebruiksfuncties’ te weten ‘appartementen’. De vraag waarvoor het bouwwerk en/of het terrein gebruikt zal gaan worden is eveneens beantwoord met ‘overige gebruiksfuncties’, te weten ‘appartementen’.
1.4.
In de brief van 10 augustus 2023 heeft het college de ontvangst van de aanvraag bevestigd en verzocht om de aanvraag binnen vier weken te verduidelijken of in te trekken.
1.5.
Eisers hebben bij brief van 14 augustus 2023, door het college ontvangen op 15 augustus 2023, gereageerd en aangegeven dat zij met de aanvraag hebben beoogd om de onherroepelijk vergunde bouwwerk vergund te krijgen zonder het voorschrift.
1.6.
In de brief van 25 september 2023 heeft het college te kennen gegeven dat de behandeltermijn van de aanvraag met toepassing van 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met zes weken is verlengd.
1.7.
Op 10 oktober 2023 hebben eisers het college in gebreke gesteld, omdat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet tijdig conform de wet heeft gepubliceerd.
1.8.
Bij besluit van 18 oktober 2023 (primair besluit) heeft het college geweigerd de reeds verleende omgevingsvergunning te wijzigen. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.9.
Bij brief van 7 november 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat verduidelijking van de aanvraag niet nodig was, dat de beslistermijn daarom niet is opgeschort en dat na 22 september 2023 acht weken na indiending van de aanvraag, de vergunning van rechtswege is verleend.
1.10.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege bij uitspraak 21 december 2023 van niet-ontvankelijk verklaard. [4] Tegen die uitspraak hebben eisers verzet ingediend.
1.11.
In de uitspraak van 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzet gegrond verklaard.
1.12.
Met bestreden besluit II heeft het college geweigerd om een reeds verleende omgevingsvergunning voor de bouw van acht appartementen op de locatie [adressen] in [plaats 1] te wijzigen. Tegen dit besluit hebben eisers eveneens beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wabo. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juli 2023. Dit betekent dat de Wabo in dit geval van toepassing blijft.
Is er van rechtswege een omgevingsvergunning verleend?
4.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de beslistermijn voor het college niet opgeschort is geweest. Ook niet als gevolg van het verzoek van 10 augustus 2023, omdat het voor het college duidelijk was wat eisers wilden bereiken. Dat het college heel goed wist wat eisers wilden bereiken, blijkt uit het volgende. Op 12 april 2023 hebben eisers het college verzocht te bevestigen dat recreatieve verhuur aan derden/toeristen van de bedoelde vier recreatieappartementen is toegestaan dan wel zal worden toegestaan. Bij brief van 6 juni 2023 heeft het college dit verzoek afgewezen. Tegen die brief hebben eisers bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
Verder merken eisers nog op dat het college in de e-mail van 6 juni 2023 aan hen het advies heeft gegeven om een nieuwe aanvraag in te dienen. Dit advies werd namens het college herhaald tijdens gesprekken die er met de behandeld ambtenaar zijn gevoerd. In deze gesprekken is het door eisers gewraakte voorschrift eveneens aan de orde gekomen. Ook om die reden kan het college niet in redelijkheid stellen dat de vergunningaanvraag van 28 juli 2023 verduidelijking behoefde. In verband hiermee betogen eisers eens te meer dat de beslistermijn niet werd opgeschort doordat het college diens brief van 10 augustus 2023 aan eisers toestuurde. Eisers stellen zich daarom op het standpunt dat de beslistermijn voor het college verstreek op 22 september 2023, te weten acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. De behandeltermijn voor een aanvraag omgevingsvergunning is maximaal 8 weken. Er is echter bij brief van 10 augustus 2023 verzocht om een verduidelijking van de aanvraag. Deze verduidelijking diende binnen vier weken te worden aangeleverd. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gesteld dat deze verduidelijking op 15 augustus 2023, per e-mail, heeft ontvangen. Verder heeft het college bij brief van 22 september 2023 bekend gemaakt dat de termijn met zes weken zal worden verlengd. Gelet op het verzoek om aanvulling en het verlengen van de behandeltermijn is hier geen sprake van een van rechtswege verleende vergunning.
Nu er geen sprake is van niet tijdig beslissen, is er ook geen dwangsom verbeurd. Ook hoeft het college geen termijn te bepalen waarbinnen er alsnog beslist moet worden, want dat is reeds gedaan bij een besluit van 18 oktober 2023.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het college op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag beslist. [5] Deze termijn van acht weken kan het college eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. [6] Om te kunnen beoordelen of het college tijdig op de aanvraag heeft beslist, zal de rechtbank eerst antwoord moeten geven op de vraag of het college terecht de beslistermijn heeft opgeschort.
Het college kan op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het geven van een beschikking opschorten met ingang van de dag na die waarop het college de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het college kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15 of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.4.
Uit de memorie van toelichting over de totstandkoming van artikel 4:5 van de Awb volgt dat dit artikel ziet op een volledige of ongenoegzame aanvraag, in die zin dat niet is voldaan aan een procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag dan wel dat onvoldoende gegevens of bescheiden, die nodig zijn om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken, zijn verstrekt. [7] Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan dan ook alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het niet mogelijk is zonder die gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen. Anders ligt het, indien al meteen, dan wel bij een inhoudelijk beoordeling van de merites van de aanvraag, blijkt dat deze niet voor inwilliging vatbaar is. Artikel 4:5 van de Awb komt dan niet voor toepassing in aanmerking. Er behoort dan een inhoudelijke beslissing tot afwijzing van de aanvraag te volgen. [8]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag om wijziging van de omgevingsvergunning voldoende duidelijk is. Uit de bijlage bij de aanvraag blijkt dat eisers verzoeken om een gewijzigde vergunning waarbij vergunningvoorschrift I wordt geschrapt. Dit betekent dat eisers hebben voldaan aan de procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarnaast hebben zij voldoende gegevens of bescheiden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Uit de bijlage bij de aanvraag blijkt namelijk dat eisers hebben verzocht om het vergunningvoorschrift dat ziet op de verhuur van logies te schrappen. Uit de aanvraag bleek op geen enkele manier dat eisers naast het schrappen van dat vergunningvoorschrift ook nog andere delen van de vergunning wilde wijzigen of zelfs een nieuwe vergunning wilden aanvragen. Het college had naar oordeel van de rechtbank kunnen beslissen op de aanvraag zoals deze door eisers was ingediend. Dat er op de aanvraag het vakje voor een bouwactiviteit was aangekruist, maakt dit niet naders. De bijlage met de toelichting was immers duidelijk genoeg. Dit betekent dat het college eisers ten onrechte de gelegenheid heeft gegeven om de aanvraag binnen vier weken te verduidelijken of aan te vullen.
4.6.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er een beslissing van rechtswege is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat het college vanaf het moment dat de aanvraag was ingediend acht weken de tijd had om een besluit te nemen. [9] Dit betekent dat de termijn voor het beslissen op de aanvraag liep tot 22 september 2023. Het college had de beslistermijn met zes weken kunnen verlengen. De verlenging van de beslistermijn had dan voor 22 september 2023 aan eisers bekend moeten worden gemaakt. Nu het college de termijn pas op 25 september 2023 heeft verlengd, heeft zij dit niet binnen de daarvoor bedoelde termijn van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo gedaan. Dit betekent dat het college uiterlijk op 22 september 2023 had moeten beslissen op de aanvraag. Het college heeft echter pas op 18 oktober 2023 op de aanvraag besloten. De rechtbank is van oordeel dat dit te laat is en dat er daarom een vergunning van rechtswege is ontstaan.
Is er een dwangsom verbeurd?
5.1.
Eisers stellen dat zij het college bij brief van 29 september 2023 hebben verzocht over te gaan tot publicatie van de vergunning. Daar is niet op gereageerd en geen gevolg aan gegeven. Bij brief van 10 oktober 2023 hebben eisers het college in gebreke gesteld, omdat er in strijd met artikel 4:20c van de Awb is nagelaten de om de van rechtswege gegeven vergunning te publiceren.
Als gevolg van de ingebrekestelling is het college met ingang van 25 oktober 2023 een dwangsom verschuldigd. Eisers hebben er recht en belang bij dat de rechtbank het verbeuren van deze dwangsom zal vaststellen en het college zal veroordelen tot betaling van de reeds verbeurde dwangsommen.
5.2.
Op grond van artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb verbeurt, indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken bekend heeft gemaakt, het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Op grond van het tweede lid wordt de dwangsom berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het college, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Op grond van het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dage € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- en de overige dagen € 45,-.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eisers, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.6, het college terecht op 10 oktober 2023 in gebreke heeft gesteld, nu zij in strijd met artikel 4:20c van de Awb heeft nagelaten de van rechtswege verleende vergunning bekend te maken. De rechtbank stelt vast dat van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet door het college bekend is gemaakt. De rechtbank constateert dan ook dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het maximale bedrag van
€ 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Welke gevolgen heeft de van rechtswege verleende vergunning?
6. Nu de rechtbank van oordeel is dat het college niet tijdig op de aanvraag van 28 juli 2023 heeft beslist, moet worden vastgesteld dat de gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven op 22 september 2023. Gelet daarop was het college na 22 september 2023 niet meer bevoegd op de aanvraag te beslissen. Dit betekent dat de weigering een omgevingsvergunning te verlenen daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Dit betekent dat de rechtbank bestreden besluit II zal vernietigen wegens strijd met artikel 3.9, derde lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

7. Nu de rechtbank van oordeel is dat het college de beslistermijn ten onrechte heeft opgeschort en er omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, zal de rechtbank het beroep wegens het niet tijdig bekend maken van de verleende omgevingsvergunning gegrond verklaren.
Ook het beroep tegen de weigering van de verleende omgevingsvergunning zal de rechtbank gegrond verklaren. Dit betekent dat de rechtbank zelf in de zaak zal voorzien en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond zal verklaren. Ook zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit. Gelet hierop behoeft hetgeen eisers tegen de geweigerde omgevingsvergunning hebben aangevoerd geen verder geen bespreking.
8. De rechtbank wijst het college erop dat het bepaalde in artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb met zich brengt dat de hiervoor omschreven van rechtswege gegeven vergunning alsnog bekend moet worden gemaakt, ook al is de termijn daarvoor reeds verstreken. Het college zal ook spoedig mogelijk, uiterlijk binnen 2 weken na deze uitspraak, mededeling moeten doen van de bekendmaking dat de omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven, overeenkomstig artikel 3.9, vierde lid, van de Wabo.
9. Nu het beroepen wegens het niet tijdig bekend maken van een omgevingsvergunning van rechtswege en het weigeren van de verleende omgevingsvergunning gegrond worden verklaard, moet het college in beide zaken het griffierecht aan eisers vergoeden. Dit betekent dat het college € 736,- aan griffierecht moet vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeelt om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 3.062,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroep wegens het niet tijdig bekend maken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning, 1 punt voor het indienen van beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1) en € 1.248,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 624,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit II;
  • verklaart het door eisers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 736,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.310,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 4 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 4:5, eerste lid
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 4:15, eerste lid
De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
artikel 4:17, eerste en tweede lid
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
Artikel 4:20c, eerste lid
Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d
Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
De artikelen 4:17, vierde lid, en zesde lid, onder a en b, en 4:18 tot en met 4:20 zijn van overeenkomstige toepassing.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 3.9, eerste en tweede lid
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Artikel 3.10, eerste lid
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d;
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;
een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;
en geval waarin een verklaring vereist is, als bedoeld in artikel 2.27;
een geval dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie met mogelijk belangrijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving of de belangen van derden;
een activiteit als bedoeld in artikel 2.19, voor zover dat in het betrokken wettelijk voorschrift is aangegeven.

Voetnoten

1.Dit beroep heeft procedurenummer BRE 23/10858 WABOA.
2.Dit beroep heeft procedurenummer BRE 24/4100 WABOA.
3.ABRvS 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:268.
4.Rb. Zeeland-West-Brabant 21 december 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:9106.
5.Dit is geregeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6.Dit volgt uit artikel 3.9, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
8.ABRvS 5 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY0399.
9.Dit volgt uit artikel 3.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.