In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. Het beroep betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2019. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de belanghebbende het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet heeft betaald. De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, aangezien de belanghebbende geen goede reden heeft gegeven voor het verzuim. De griffier had de belanghebbende eerder gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en had een termijn gesteld voor betaling. Ondanks een verzoek van de belanghebbende om de kosten ten laste te brengen van de belastingdienst, heeft de griffier dit verzoek afgewezen en de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het griffierecht alsnog te betalen. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.