ECLI:NL:RBZWB:2024:4569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
11029453 \ CV EXPL 24-1680 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar een andere kamer wegens onbevoegdheid en betwisting van de rechtstitel

In deze civiele procedure vordert de eiser, de Coöperatieve Vereniging Eigenaren Badreisdentie Le Rivage UA, betaling van jaarlijkse parkbijdragen door de gedaagde, Stichting Zeekraal. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat deze boven de competentiegrens van de kantonrechter ligt, en dat de eiser geen recht heeft op de gevorderde bedragen vanwege een eerdere overeenkomst die de jaarlijkse parkbijdragen op nihil heeft gesteld. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de vordering van de eiser, inclusief de niet-geëiste bedragen, de competentiegrens overschrijdt. Hierdoor is de kantonrechter niet bevoegd om de zaak te behandelen en moet deze worden verwezen naar een andere kamer voor handelszaken. De rechter heeft ook bepaald dat de eiser in de proceskosten wordt veroordeeld, omdat de gedaagde geen kostenveroordeling heeft verzocht. De zaak is verwezen naar het team handelsrecht van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met een roldatum van 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11029453 \ CV EXPL 24-1680
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
de coöperatie
COOPERATIEVE VERENIGING EIGENAREN BADREISDENTIE LE RIVAGE UA,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Rivage,
gemachtigde: mr. F. Sanders,
tegen
STICHTING ZEEKRAAL,
statutair gevestigd te Sluis en kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Zeekraal,
gemachtigde: mr. J.M. Deveer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid en overlegging producties;
- conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1.
Rivage vordert - samengevat – uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Zeekraal tot betaling aan haar van de jaarlijkse parkbijdragen vanaf 2019 tot en met 2024:
2019 € 959,29
2020 € 984,38
2021 € 996,77
2022 €1.023,02
2023 €1.123,28
2024 €1.165,97
steeds vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari van ieder jaar,
en tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
In het incident
2.2.
Zeekraal heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en doet een beroep op de tenzij-clausule in artikel 93 aanhef en onder a Rv. Zij betwist de rechtstitel waarop Rivage haar vordering heeft gegrond. Volgens Zeekraal kan Rivage aan het reeds uitgewerkte derdenbeding in de notariële akte tussen [naam] en Zeekraal van 17 december 2002 ten gunste van de toenmalige eigenaren van de wegen geen rechten meer ontlenen om de pretense achterstallige en toekomstige parkbijdragen op te halen bij Zeekraal. Deze toenmalige eigenaren hebben destijds de door Zeekraal verschuldigde jaarlijkse parkbijdrage teruggebracht naar nihil. Zeekraal is daarom niet gehouden tot betaling van de jaarlijkse parkbijdrage aan Rivage en haar rechtsvoorgangers. Ook is volgens Zeekraal de vordering van Rivage feitelijk hoger dan de competentiegrens van € 25.000,00, doordat Rivage geen afstand heeft gedaan van de parkbijdragen over de jaren 2002 tot en met 2018 en vanaf 2025.
2.3.
Rivage concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering. Rivage erkent dat zij geen afstand neemt van haar recht op de achterstallige parkbijdragen die niet bij dagvaarding zijn gevorderd en van toekomstige parkbijdragen. Zij voert daarbij echter aan dat zij de rechter niet heeft gevraagd over deze parkbijdragen te oordelen, omdat zij geen verklaring voor recht heeft gevorderd in verband daarmee. Met een eventueel toewijzend vonnis heeft zij ook geen titel tot het direct afdwingen van de betaling daarvan. Subsidiair verzoekt Rivage om de zaak op grond van artikel 71 lid 1 Rv te verwijzen naar de kamer voor handelszaken. Zij verzoekt geen kostenveroordeling toe te wijzen, nu deze niet wordt gevorderd door Zeekraal.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kantonrechter behandelt en beslist in zaken waarin het om een vordering van maximaal € 25.000,00 gaat, tenzij de rechtstitel die € 25.000,00 te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist, zo bepaalt artikel 93 aanhef en onder a Rv.
3.2.
Rivage beperkt haar vordering enerzijds tot de parkbijdragen over de periode 2019 tot en met 2024, met een totaalbedrag dat (inclusief buitengerechtelijke incassokosten) lager is dan € 25.000,00. Anderzijds heeft Rivage in de brief van haar gemachtigde van 11 oktober 2023 (productie 7 van haar dagvaarding) aangegeven dat zij in verband met de onbetaald gelaten parkbijdragen in totaal van Zeekraal een bedrag van € 49.479,94 te vorderen heeft. Rivage stelt in punt 2.5.1 van haar dagvaarding dat zij zich ten aanzien van de in deze procedure niet-gevorderde bijdragen van eerdere datums alle rechten en weren voorbehoudt. In haar conclusie van antwoord in het incident heeft Rivage dit bevestigd en gesteld dat dit ook geldt voor de parkbijdragen vanaf 2025 (punt 2.1.1).
3.3.
Gelet daarop maakt het door Rivage in deze procedure gevorderde bedrag onderdeel uit van een vordering die hoger is dan een bedrag dan € 25.000,-. Nu Zeekraal bovendien de rechtstitel waarop Rivage haar vordering heeft gegrond betwist, is de kantonrechter niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering van Rivage. Artikel 71 Rv bepaalt dat de zaak moet worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken.
3.4.
Rivage heeft aangevoerd dat Zeekraal niet heeft verzocht om een proceskostenveroordeling zodat deze niet kan worden toegewezen. De proceskostenveroordeling hoeft echter niet te worden gevorderd, zij wordt zo nodig ambtshalve gegeven, tenzij de in het gelijk gestelde partij expliciet te kennen heeft gegeven geen kostenveroordeling te verlangen. [1] Dat heeft Zeekraal niet gedaan. Rivage wordt daarom als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De kosten worden begroot op € 339,00.
In de hoofdzaak
3.5.
Op grond van de beoordeling in het incident en artikel 71 lid 1 Rv zal de kantonrechter de zaak, in de stand waarin deze zich op dit moment bevindt, verwijzen naar het team handelsrecht.

4.De beslissing

De kantonrechter
In het incident en in de hoofdzaak
4.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van het team Civiel recht (cluster II handelszaken) van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, aan de Stationslaan 10 te Breda (postbus 8727, 4820 BA), waar de zaak wordt ingeschreven op de schriftelijke rol van woensdag 17 juli 2024 te 10.00 uur.
4.2.
bepaalt dat partijen dan bij advocaat in de procedure dienen te verschijnen;
4.3.
bepaalt dat Rivage na verwijzing aan verhoogd griffierecht verschuldigd is een bedrag van € 2.365,00 (€ 2.889,00 - € 524,00), dat het bedrag kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat dit bedrag van € 2.365,00 binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van deze rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
4.4.
bepaalt dat Zeekraal na verwijzing een griffierecht verschuldigd is van € 2.889,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie zijn gestort;
4.5.
wijst Zeekraal erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org
In het incident
4.6.
veroordeelt Rivage in de proceskosten aan de kant van Zeekraal begroot op € 339,00 aan salaris voor de gemachtigde van Zeekraal.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9604, r.o. 3.1 en Hoge Raad 9 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6157 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2000:AA6157) (