Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank beoordeelt of op goede gronden is geoordeeld dat de privé-schulden van eiseres niet worden overgenomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname van de schulden. Op de schuldenlijst staan diverse schulden, waaronder ook een aantal privé-schulden bij haar familie. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat zij geen notariële akte van deze schulden heeft.
Met de brief van 13 oktober 2022 heeft SBN aan eiseres een brief gestuurd met daarin een overzicht van de schulden die niet afbetaald zullen worden. Eiseres krijgt de gelegenheid om hierop binnen 14 dagen te reageren.
3. Met het besluit van 27 oktober 2022 is aan eiseres meegedeeld welke schulden niet worden overgenomen. Dit gaat onder andere om de schulden bij haar familieleden.
4. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Aan de weigering de privé-schulden bij familie over te nemen, is ten grondslag gelegd dat deze schulden niet in een notariële akte zijn vastgelegd.
5. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een privé-schuld niet onder artikel 4.1, derde lid, of artikel 4.1, vierde lid van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) valt. Het derde lid is volgens eiseres geen limitatieve opsomming. Uit de formulering van het derde en vierde lid blijkt dat het alleen om bewijsrecht gaat. Voor alle andere mogelijke schulden lijkt het erop dat de wetgever de rechtspraak een rol heeft toebedeeld om dit grijze gebied nader in te vullen.
Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat door het stellen van de voorwaarde van een notariële akte er sprake is van een discriminatoir onderscheid, dan wel een verzwaarde bewijslast. Het vereiste van een notariële akte is niet proportioneel. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam.Verder heeft eiseres nog opgemerkt dat het in de informele sfeer niet gebruikelijk is om voorafgaand aan een lening een notariële akte op te stellen. Daar komt bij dat een ouder die al in de financiële problemen zit, de kosten van een notariële akte niet kan dragen. Het vasthouden van de voorwaarde van een notariële akte is in strijd met de menselijke maat. Eiseres heeft verder nog verwezen naar de voortgangsrapportage 4e kwartaal en de daarbij behorende bijlage van SBN. Hieruit maakt eiseres op dat het vereiste van een notariële akte onevenredig is en dat het leveren van bewijs tot de mogelijkheden moet behoren.
6. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om een notariële akte dan wel een gerechtelijk vonnis als voorwaarde te stellen. Uitsluitend een dergelijke akte biedt voldoende zekerheid voor het bestaan van een ‘informele’ geldlening. In de voortgangsrapportage is nogmaals onderzocht wat de mogelijkheden zijn om informele leningen over te kunnen nemen. De conclusie is dat ook bij andere vereisten aan bewijs, het voor de gedupeerde ouders problematisch is om een betalingsachterstand aan te tonen. De leningen bij de vijf schuldeisers zijn niet in een notariële akte vastgelegd. Ook is er geen gerechtelijke uitspraak. De schulden voldoen daarom niet aan de vereisten van artikel 4.1, derde lid, onder b van de Wht.
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Overwegingen rechtbank
8. Het bestreden besluit is namens de Belastingdienst/Toeslagen genomen door de programmadirecteur Schulden. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit de minister van Financiën het bevoegde bestuursorgaan was. Daarbij is wel ondermandaat verleend aan de programmadirecteur Schulden.
9.
Ter zitting is namens de minister verklaard dat de minister het besluit voor zijn rekening neemt. Omdat de programmadirecteur, via ondermandaat, ook bevoegd was om namens de minister te beslissen zal de rechtbank aan de onjuiste vermelding van de mandaatgever in het bestreden besluit geen gevolgen verbinden.
Wat is de strekking van artikel 4.1 van de Wht?
10. De rechtbank is, net als de rechtbank Amsterdam, van oordeel dat uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht volgt aan welke algemene voorwaarden een schuld moet voldoen om voor mogelijke overname in aanmerking te komen. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat het derde lid vervolgens limitatieve nadere eisen stelt aan deze schulden om voor overname in aanmerking te komen. Het vierde lid bepaalt de uitzonderingen op de schulden die voldoen aan het tweede en derde lid. Een schuld moet daarom zowel aan de vereisten van het tweede lid, als aan (minimaal een van) de vereisten van het derde lid voldoen. Als aan deze vereisten is voldaan en er geen sprake is van een uitzondering zoals opgenomen in het vierde lid, dan komt de schuld voor overname in aanmerking. De minister heeft daarom terecht beoordeeld of de privé-schulden van eiseres voldoen aan de vereisten van artikel 4.1, derde lid, van de Wht.
Kan de eis van een notariële akte worden gesteld?
11. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de eis van de notariële akte, zoals opgenomen in artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht in dit geval gesteld mag worden.
12. De eis van een notariële akte is vervat in de Wht, een wet in formele zin. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven, als er sprake is van bijzondere omstandigheden.Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet of niet ten volle heeft verdisconteerd in zijn afweging. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
13. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wht volgt dat bij de totstandkoming van de Wht is onderzocht of er een andere invulling gegeven kon worden aan de eis van een notariële akte. Zo heeft het gewijzigd amendementvan de leden [naam 2] en [naam 3] geleid tot het uitvoeren van een uitvoeringstoets door SBN. SBN is na die uitvoeringstoets tot de conclusie gekomen dat het amendement niet uitvoerbaar is vanwege het feit dat informele leningen moeilijk zijn te verifiëren, waarna de staatssecretaris van Financiën het aannemen van het amendement heeft ontraden.Bij de behandeling in de Eerste Kamer is vervolgens een motie ingediendwaarin de regering is verzocht om met een regeling te komen waarbij het mogelijk wordt om ook op een andere manier dan een notariële akte bewijs te leveren van de door de ouders aangegane formele leningen. Naar aanleiding van deze motie heeft SBN op 13 januari 2023 een nadere analyse opgesteld.In deze analyse is geconcludeerd dat de bewijslast voor het vaststellen van achterstanden zeer ingewikkeld blijft, dat daar een zeer complex en intensief proces van beoordeling door SBN voor nodig zou zijn en dat een verruiming van de bewijslast zou leiden tot verwachtingen die niet kunnen worden waargemaakt. Onlangs heeft de staatssecretaris bij brief van 18 maart 2024 vragen beantwoord naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2024. In die brief wordt het dilemma van het vaststellen van de lening en de opeisbare achterstanden op eenduidige, objectieve en uitvoerbare wijze aangehaald. Er wordt verwezen naar voornoemde onderzoeken, waaruit blijkt dat er geen uitvoerbaar alternatief is.
14. De bij de parlementaire behandeling geuite bezwaren hebben niet geleid tot een wijziging van de in de Wht neergelegde eis van een notariële akte. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het kennelijk de uitdrukkelijke wens van de wetgever is geweest om deze eis in de Wht op te nemen. Er is op het punt van de eis van de notariële akte dan ook geen sprake van een omstandigheid die niet of niet ten volle is verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ook geoordeeld in de uitspraken van 15 mei 2024.
15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister de eis van een notariële akte heeft mogen stellen om het bestaan van de schulden aan te tonen en om te kunnen beoordelen of sprake is van opeisbare achterstanden. Dit vereiste geldt voorts voor iedereen die in aanmerking wil komen voor overname van private geldschulden, ongeacht iemands (culturele) achtergrond. Niet is gebleken dat de minister dit vereiste jegens eiseres anders toepast dan jegens anderen.
16. Nu niet in geschil is dat eiseres de schulden niet in een notariële akte heeft neergelegd en ook geen sprake is van een rechterlijke uitspraak, heeft de minister in beginsel terecht gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor overname van haar privé-schulden.
16. Zoals de Afdeling in de uitspraken van 15 mei 2024 heeft overwogen laat het voorgaande onverlet dat er zich bijzondere situaties kunnen voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van de een informele schuld en daarover gemaakte betalingsafspraken zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast, bijvoorbeeld in het geval dat aan het bestaan van een informele schuld gelet op andere authentiek documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen. Eiseres heeft, met de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2024, hier ook aandacht voor gevraagd. Van vorenbedoelde authentieke documenten is in het geval van eiseres echter niet gebleken