ECLI:NL:RBZWB:2024:4633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/1587
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslagen precariobelasting in het kader van coronamaatregelen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die drie aanslagen precariobelasting voor het jaar 2021 heeft opgelegd. De belanghebbende, die een horecagelegenheid exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, met name omdat zij gedurende een groot deel van 2021 geen gebruik kon maken van haar terras door de geldende coronamaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de gemeentelijke verordening en dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep, maar dat de gronden van het beroep niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om een eigen belastingverordening op te stellen en dat er geen verplichting is om precariobelasting niet te heffen, zelfs niet in tijden van coronamaatregelen. De rechtbank concludeert dat de aanslagen in stand blijven en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.L. Post),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar met dagtekening 6 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op één aanslagbiljet verenigd en met aanslagnummer [nummer] drie aanslagen precariobelasting over het jaar 2021 opgelegd.. De aanslagen hebben betrekking op het hebben van twee reclame-uitingen (in totaal € 79,38), een algemeen tarief van € 78,08 en € 4.557,28 voor het hebben van 91 m2 terras gedurende het gehele jaar 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de heffingsambtenaar mr. J. Loots en mr. T.C.A. Houkes. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Na de zitting, te weten op 23 mei 2024, heeft de rechtbank een brief van de gemachtigde met datum 8 mei 2024 ontvangen waarin de belanghebbende en zijn gemachtigde de rechtbank zich afmelden voor de zitting.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en de uitspraaktermijn verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende exploiteert een horecagelegenheid aan het [straat] in [plaats] . Zij beschikt over een terrasvergunning voor 91 m2, gelegen op gemeentegrond.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de aanslagen precariobelasting op goede gronden aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen precariobelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

Vooraf: ontvankelijkheid
4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bekendmaking van een besluit geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbende. [3]
4.1.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 6 oktober 2022 en als verzenddatum 10 oktober 2022. In zijn verweerschrift heeft de heffingsambtenaar erkend dat de uitspraak op bezwaar, anders dan gebruikelijk, niet op de genoemde verzenddatum, maar pas op 1 februari 2023 aan belanghebbende is verzonden en daarmee op dat moment aan haar bekend is gemaakt. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van beroep op 1 februari 2023 is aangevangen. De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende met dagtekening 27 februari 2023 op 1 maart 2023 ontvangen. Dat is tijdig. De rechtbank oordeelt daarom dat belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep.
Inhoudelijk
4.2.
Ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van een precariobelasting Schouwen-Duiveland 2021 (de Verordening) kan ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, een precariobelasting worden geheven. Het tarief van de precariobelasting is voor terrassen opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel en bedraagt € 50,08 per m2 per jaar voor [plaats] .
4.3.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift van belanghebbende dat het beroep zich beperkt zich tot de aanslag met betrekking tot de terrasvoorziening. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende belastingplichtig is in de zin van de Verordening en dat het belastbaar feit (het hebben van een terras) zich heeft voorgedaan. Dat is ook niet in geschil. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de heffingsambtenaar de aanslag in beginsel terecht heeft opgelegd.
4.4.
Belanghebbende stelt echter dat de aanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. De grieven van belanghebbende komen er samengevat op neer dat zij in 2021 gedurende een groot deel van het jaar geen gebruik heeft kunnen maken van terras in verband met de geldende coronamaatregelen en dat met die omstandigheid onvoldoende rekening is gehouden bij het vaststellen van de Verordening en het opleggen van de aanslag. Volgens belanghebbende is de aanslag in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.), met name het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, vastgesteld en moet deze worden vernietigd.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt het betoog van belanghebbende zo dat zij meent dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat met betrekking tot de heffing van precariobelasting verschillen tussen gemeenten bestaan. De rechtbank stelt vast dat op grond van de Gemeentewet aan de gemeenteraad van iedere gemeente de bevoegdheid is gegeven om, binnen de door de Gemeentewet gegeven kaders, een eigen belastingverordening op te stellen. [4] Het staat gemeenten in beginsel vrij om in de belastingverordeningen voor de gemeentelijke belastingen die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid. Gelet hierop past het binnen de bevoegdheid van de gemeente Schouwen-Duiveland om precariobelasting in te voeren en voor andere gemeenten om dat niet te doen. Er geldt immers geen verplichting voor gemeenten om de in de Gemeentewet genoemde belastingen te heffen. Dat hierdoor verschillen ontstaan tussen gemeenten is inherent aan de door de Gemeentewet geboden beleidsvrijheid, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat die ongelijkheid ongeoorloofd is. Verder overweegt de rechtbank dat belanghebbende niet heeft gesteld, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat in de gemeente Schouwen-Duiveland geen precariobelasting wordt geheven van belastingplichtigen die feitelijk in gelijke omstandigheden als belanghebbende verkeren. Het betoog van belanghebbende kan daarom niet slagen.
4.6.
Voornoemde bevoegdheid op grond van de Gemeentewet brengt ook mee dat het aan de gemeenteraad is om te besluiten om de Verordening in enig jaar niet in te voeren, buiten werking te stellen of aan te passen. De rechtbank stelt vast dat de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland in de coronamaatregelen geen aanleiding heeft gezien om daartoe te besluiten. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat de gemeenteraad op andere wijze rekening heeft gehouden met de coronamaatregelen door aan horecaondernemers waar mogelijk een groter terras dan eerder vergund toe te staan, zodat de capaciteit met inachtneming van de 1,5-meter-regel behouden kon blijven, zonder dat over die extra feitelijk in gebruik zijnde vierkante meters precariobelasting is geheven.
Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om eraan te twijfelen dat, anders dan belanghebbende stelt, in de aan de besluitvorming van de gemeenteraad ten grondslag liggende belangenafweging (ook) de belangen van de horecaondernemers in ogenschouw zijn genomen. Hierin doet niet af dat andere gemeenten mogelijk een ander beleid hebben gevoerd. Evenmin volgt hieruit, naar het oordeel van de rechtbank, dat bij het vaststellen van de Verordening enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. Dat geldt ook ten aanzien van het handelen van de heffingsambtenaar ten aanzien van het opleggen van de aanslag. De aanslag vloeit rechtstreeks voort uit de Verordening. Dat brengt mee dat aan het opleggen van de aanslag geen belangenafweging vooraf hoeft te gaan. Ook staat het de heffingsambtenaar niet vrij de Verordening niet toe te passen. Van schending van het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel [5] , zoals belanghebbende betoogt, is dan ook geen sprake.
4.7.
Nu vast staat dat de terrasvoorziening het gehele jaar aanwezig is gebleven en de aanslag overeenkomstig de bij de Verordening behorende tarieventabel is vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd over de landelijke coronamaatregelen maakt dat oordeel niet anders, omdat die maatregelen niet zagen op lokale belastingheffing. Dat belanghebbende door die maatregelen niet het gehele jaar gebruik kon maken van het terras evenmin.
Kwijtschelding
4.8.
Met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om (gedeeltelijke) kwijtschelding van de bestreden aanslag voor de maanden dat het terras niet kon worden gebruikt overweegt de rechtbank dat zij niet bevoegd is om te voorzien in kwijtschelding. Voor zover belanghebbende met zijn verzoek om kwijtschelding heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de beslissing van de invorderingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen
Walcheren en Schouwen-Duiveland op haar verzoek om kwijtschelding, overweegt de rechtbank dat hiertegen geen beroep open staat bij de (fiscale) bestuursrechter.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag precariobelasting over het jaar 2021 voor het hebben van een terras in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 8 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
3.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 216 in samenhang met artikel 219, tweede lid van de Gemeentewet.
5.Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.