ECLI:NL:RBZWB:2024:4777
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep om vergoeding van immateriële schade in het kader van WOZ-waarde en proceskostenvergoeding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade dat is gedaan in het kader van een beroepsprocedure tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 januari 2023. Belanghebbende heeft op 25 juni 2024 een intrekking van het beroep ingediend, waarna partijen een compromis hebben gesloten over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding.
De rechtbank beslist op het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade, waarbij een beroep wordt gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 4 maart 2022. Deze termijn is met afgerond 5 maanden overschreden, wat aanleiding geeft tot schadevergoeding.
De rechtbank bepaalt de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn op € 50 per (gedeelte van een) half jaar. Belanghebbende heeft niets gesteld over de omvang van het financiële belang, maar de rechtbank gaat er in het voordeel van belanghebbende van uit dat dit tenminste € 15,- is, maar niet meer dan € 1000,-. De rechtbank concludeert dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 50, die rechtstreeks aan belanghebbende moet worden betaald. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 15 juli 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.